blog placeholder

De schubkarper (cyprinus carpio), is een bodembewonende vis en tevens de meest voorkomende karpersoort in Nederland. Hij behoort tot de omnivoren (alleseters) en het grootste gedeelte van het jaar leeft hij in groepen(scholen). De schubkarper kan meer dan 75 cm lang worden, zelfs tot 120cm en dat is behoorlijk groot.

DE SCHUBKARPER IN NEDERLAND

De schubkarper heeft aan zijn bek uitstulpende lippen waar hij ook tastdraden aan heeft zitten. Er bevinden zich 2 grote tastdraden bij de mondhoeken en 2 kleine bij de bovenlip. Met deze tastdraden kan hij proeven welk voedsel wel of niet goed voor hem. Ook op zijn lippen heeft hij deze smaakzintuigen. In zijn bek aan het gehemelte gebruikt hij het zogenaamde palataalorgaan. (een stuk van zijn gehemelte wat meer gespierd is). Daar kan hij ook het voedsel mee proeven. Van zijn spleetvormige mond kan hij een buisje maken. Hij blaast door het buisje en hiermee wordt de grond omgewoeld. Op die manier haalt hij uit de grond wat hij lust. Hij maalt zijn voedsel op een aparte manier door middel van beenderen die zich achter in zijn bek bevinden. Dit is nodig, omdat de karper geen tanden heeft. 

Deze karper kan zich heel snel door het water bewegen, omdat de kop meteen overgaat in de romp en hij geen inkeping in de nek heeft. De schubben van de karper richten zich naar achteren toe als dakpannen over elkaar, waardoor hij nog sneller kan zwemmen. 

Zijn rug is groenachtig en de flanken hebben een koperen kleur. Hij heeft gepaarde borst- en buikvinnen. Hij heeft een lange rugvin die donker is en zijn overige vinnen zijn rood. De buikzijde heeft een veel lichtere kleur. De karper is koudbloedig en daarom past zijn lichaamstemperatuur zich aan de omgeving aan. 

LEEFGEBIED 

Hij leeft op de bodem van stil zoet water, bijvoorbeeld in singels en sloten en hij komt in heel Nederland voor. Hij heeft voorkeur voor ondiep water langs de oever, omdat hij daar het meeste voedsel vindt. 

Als het water wat kouder wordt, schuilen de karpers allemaal bij elkaar en zoeken ze een warmere plek in het water. Als het heel erg warm is zwemt hij graag net onder het oppervlaktewater. ’s Zomers is hij vrij actief en kan hij grote afstanden afleggen, maar in de winter is hij niet zo snel. Ze blijven dan graag met de school voor een lange tijd op die warme plek.

VOORTPLANTING 

In juni-juli begint de paaitijd. Dan probeert het mannetje het vrouwtje te er toe te zetten om kuit te schieten en duwt tegen haar aan. In het kuitseizoen kan de vrouwtjeskarper zo´n miljoen eitjes produceren, die tijdens het zwemmen in het water verspreid worden. Daarna bevrucht de mannetjeskarper de eitjes met hom. Het vrouwtje besteedt er verder geen zorg meer aan. De eitjes kleven aan de waterplanten totdat ze uit gaan komen na ongeveer 3 tot 8 dagen. 

VOEDSEL 

De karper eet insecten, wormen, mosselen, kreeftachtigen, vis en slakken, maar ook brood. Als er niet genoeg van dit soort voedsel is, zet hij ook wel gedeelten van zachte waterplanten op het menu. 

De kleintjes eten al gauw plankton, maar later als ze wat ouder zijn, schakelen ze over op de larven van insecten en op watervlooien.