Rij door de mooie natuur van de Betuwe en je ziet constant boomgaarden naast je verscheinen. In lente wordt je omringd door de bloesem, in de herfst oogst je het vele fruit. Hoe zag de fruitteelt er vroeger uit? Waar komt het vandaan en hoe ontwikkeld de fruitteelt zich door de eeuwen heen?
Historie van de Fruitteelt
In vele prehistorische culturen teelde men al fruit. De inheemse woudvruchten van Midden Europa zijn de appel, peer en pruim.
Het zijn de Romeinen die het fruittelen over de bekende wereld verspreiden en zo ook in Nederland. Later in de Middeleeuwen hebben met name de kloosters en kastelen zich beziggehouden met de instandhouding en verspreiding van fruitrassen. Er waren beroepen zoals de appelcoper en fruyteniers.
Vanaf de 17e eeuw was de fruitteelt vooral in handen van tuinderijen in en om steden en van rijke burgers met buitenplaatsen, waar fraai gesnoeide boomgaarden aangelegd waren.
Voor de 19e eeuw was de boomgaard een deel van de boerderij, maar dat veranderde toen de landbouw in een zware crisis terecht kwam. Er was veel concurrentie vanuit het buitenland, waardoor de akkerbouw weinig opleverde. Deze crisis en de verbeterde infrastructuur, door de aanleg van spoorlijnen, verharde wegen en kanalen, vormden samen het begin van de commerciële fruitbedrijven.
De kennis van de fruitteelt was echter nog niet zo goed en zo kwamen er begin 20e eeuw proeftuinen in Nederland voor onderzoek. Rond deze tijd deed ook de struikvorm zijn intrede. De verzorging was gemakkelijker, de windschade was kleiner, de struiken konden op een kortere afstand naast elkaar geplant worden en de opbrengst was hoger.
In de jaren ’30 van de vorige eeuw begonnen de prijzen te dalen. Klein fruit bracht geen winst. Er kwam een blijver/wijker systeem. Wijkers zijn bomen met een zwakke onderstam. Blijvers zijn bomen met een sterke onderstam die een lange tijd voor de fruitvoorziening zorgen. Wijkers krijgen snel mooie vruchten en zorgen voor de opbrengst in de periode dat de blijvers nog niet produceren. Zodra de blijvers gaan produceren, gaan de wijkers weg.
Vanaf de jaren ’50 schakelde men over van hoogstambomen op laagstambomen. De zogehete spilbomen kwamen in trek. Deze bomen hebben geen takken, alleen een stam wat uiteindelijk helemaal volhangt met fruit. Ze worden ook wel ballerina’s genoemd. Erg lang heeft deze vorm boom het niet volgehouden.
De bomen van nu hebben een smalle top en een brede basis. De bomen zijn vroeg productief en zwaar beladen met vruchten.
Dit had wel een nadeel. Het opruimen van veel hoogstamfruitboomgaarden betekende niet alleen een landschappelijk verlies, maar ook een genetische verarming. Oude rassen dreigden uit te sterven, omdat de rassen niet meer de gewenste productiviteit leverde. Door het planten van nieuwe boomgaarden en achterstallig onderhoud weg te werken blijft de eeuwenoude cultuur van hoogstamfruit behouden.