Als we als mens de natuur zijn gang laten gang, is Nederland binnen enkele eeuwen bedekt door bos, met uitzondering langs het water als gevolg van de dynamiek die veroorzaakt wordt door wind, water of begrazing.
Bos is een kwetsbaar ecosysteem, vooral op voedselarme zandgrond. Verzuring, verdroging en vermesting zijn door van grote invloed op de bossen. Ongeveer 8,5% van het Nederlandse oppervlak bestaat uit bos, waarvan 85% uit naaldhout. Waar vroeger in de bossen de richtlijn vooral de houtproductie was, ligt bij het bosbeheer van nu de nadruk op de natuur. Dat betekend meer variatie in de vegetatie, door onder andere verminderde kap en begrazing. Ook neemt het aantal exoten af, maar die in tegenstelling tot de inheemse boomsoorten zeer goed verjongen. Een goed ontwikkeld bos bestaat uit een boom-, struik-, kruid-, mos- en strooisellaag.
Moerasbos
Een moerasbos groeit in een drassig milieu of wordt via de bodem met grondwater gevoed. Waar de omstandigheden voedselrijk en zuur neutraal zijn, groeien voornamelijk elzen en deze zijn rijk aan het aantal soorten mossen. Broekbossen met voedselarm regenwater bestaan voornamelijk uit berken en deze groeien aan de randen van hoogveen, waar meer afstroming plaats vind en dus minder nat is. Een ander type nat bos zijn ooibossen, die langs rivieren op plekken groeien met grote verschillen in de waterstand. Alle broekbossen zijn van grote waarde voor paddenstoelen, amfibieën, reptielen en vogels.
Bos op droge zandgrond
De ontwikkeling van bos op zandgrond is geheel eigen. Op zure voedselarme grond zal uit eindelijk een eikenberkenbos ontstaan en op minder voedselarme grond een beukeneikenbos. In de boomlaag van eikenberkenbos domineert de zomereik, maar de berk en grove den zijn ook kenmerkende soorten. In de struiklaag groeien meestal de vuilboom, lijsterbes en Amerikaanse vogelkers. Door de open kroon in het bladerdak van het bos valt er veel licht op de kruidlaag en heb je veel zomerbloeiers. In eikenberkenbos ontbreekt een voorjaarsflora voor bosgewassen voor rijkere bostypes. In beukeneikenbos zijn de beuk, zomer- en wintereik die de boomlaag domineren. De kruiden in de kruidlaag zijn voorjaarbloeiers doordat er nauwelijks zonlicht valt. Daarvoor is het bladerdek te dicht. Je krijgt ook weinig ondergroei en het strooisel werkt verzurend. Een groot aantal vogelsoorten leeft in beukeneikenbos en ook de randen zijn rijk aan dierlijk leven.
Naaldbomen
De type bossen hierboven zijn min of meer natuurlijk, maar in Nederland zijn veel meer aangeplante bossen die bestaan uit grove den, zwarte den en douglasspar. Oud dennenbos op dek- en stuifzand heeft ongeveer dezelfde ondergroei als een eikenbos op de grond. Onder douglassparren groeien minder planten dan onder dennen en in een jong sparrenbos is nog minder ondergroei aanwezig door de geringe lichtdoorval. Waar in een dennenbos zijn beduidend minder broedvogels aanwezig dan de roofvogels die daar hun nesten bouwen.
Maatregelingen
Hoewel er door de jaren heen geen zichtbare afname van vitaliteit bij de bomen te waarnemen is, is het ecosysteem wel degelijk op drift. Veranderingen in de kruidensamenstelling en de fauna tonen dit aan. Vooral in de paddenstoelenflora is er een dramatische achteruitgang. Natuur ontwikkeld zich geleidelijk aan, maar door de stikstofneerslag wordt de ontwikkeling versneld. Door een veranderend klimaat is de verminderde flexibiliteit van het bosecosysteem een teer punt. Waar oorspronkelijk voedselarme bosgronden veel soorten herbergden, overheersen nu de voedselrijkere bosplanten op deze voedselarme gronden. Ook treedt er verdroging op. Vooral de bossen op oorspronkelijk natte gronden hebben het moeten ontgelden.
Om dit proces tegen te gaan, is het stimuleren van het natuurlijke proces van belang. Dood hout laten liggen, inheemse aanplant en begrazing zijn enkele maatregelingen die genomen worden. Bovendien is er veel aandacht voor natuurlijke verjonging en open plekken in het bos, waarmee de kansen van de flora en fauna worden vergroot. Om een ruige grasmat te voorkomen, worden grazers ingezet.