blog placeholder

De beek is de ader van een stroomgebied, die boven- en ondergronds wordt gevoed. Een intact beekdal bestaat uit een beekloop, oevers en flanken en vertoont een rijke aaneenschakeling van leefgebieden.Je hebt de snelle stroombeken die in de bergen voorkomen en de laaglandbeken die veel materiaal kunnen afzetten.

De leefgebieden van en langs een beek weerspiegelen de kenmerken van het stroomgebied met  verschil in kalk, grondwater en grond. Dit en de menselijke invloed bepaalt wat er groeit en bloeit in het beekdal. De meeste beken op de zandgronden zijn laaglandbeken.

De natuurwaarde van beekdalen wordt bepaald door de aanwezigheid van de vele geleidelijke overgangen, die gradiënten genoemd worden. Gradiënten ontstaan door verschillen in waterhuishouding en bodemsamenstelling. Een beek ontvangt mineralen en organische stoffen uit het hele stroomgebied.

In een beekdal zijn vijf waterstromen te onderscheiden. Deze zijn oppervlakkige afstroming van voedsel- en mineraalarme neerslag, ondiep voedsel- en mineraalarm grondwater, diep voedselarm en mineraalrijk grondwater, neerslag die direct in de beek komt en oppervlaktewater, die bovenstrooms voedselarm is en benedenstrooms mineralen- en voedselrijk is. 

De chemische samenstelling van kwelwater varieert en is relatief eenvoudig in het veld te herkenen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen regionale en lokale kwel. De soortensamenstelling van de vegetatie is vooral aan de kleur en structuur kenmerkend, maar varieert, afhankelijk van het mineralengehalte. 

Niet aangetaste beekdalen

Een belangrijk kenmerk van natuurlijke, niet aangetaste laaglandbeken is meanderen: het kronkelen van de beek. Door de variatie in stroomsnelheid en samenstelling van het bodemmateriaal, krijg je zowel stroomminnende soorten als planten en dieren die meer van stilstaand water houden.

Op de flanken van een beekdal kunnen op plaatsen waar de toevoer van oppervlakte-en kwelwater stagneer, moerassen voorkomen waar veenvorming optreedt.

Het klein zeggenmoeras is een natte, lage, voedselarme vegetatie. Dergelijke moerassen bevinden zich vooral aan de randen van het beekdal, in het middenloopgebied en zijn herkenbaar aan de vele zeggen van bescheiden formaat en herbergen bijzondere planten.

Grote zeggenmoerassen zijn te herkennen aan de aanwezigheid van grote zeggen en forsbloeiende kruiden. In tegenstelling tot het klein zeggenmoeras is de vegetatie een stuk grover. Grote zeggenmoerassen zijn vooral te vinden in de benedenloop en delen van de middenloop.

Riet moerassen en natte ruigten wijzen op voedselrijke omstandigheden en zijn te vinden op plaatsen waar voedselrijk grond- en oppervlaktewater. 

Beekbegeleidende bossen

Elzenbroekbos komt van nature voor in beekdalen op de zandgronden, op plaatsen waar het grondwater tot aan of boven het maaiveld staat. Ook op kwelplekken, in bongebieden en langs afgesneden beek – en rivierarmen kan zich elzenbroekbos ontwikkelen. De zwarte els is de meest kenmerkende soort. Er komen veel varensoorten voor en op de meer open en permanent natte delen van het bos staan vele lichtminnende soorten.

Elzenessenbos is te vinden op smalle stroken langs de beek. Het grondwater bevindt zich in het voorjaar hoogstens enkele centimeters onder het maaiveld. Elzenessenbossen bezitten een soortenrijke vegetatie met een rijke voorjaarsflora. 

Beekbegeleidende graslanden

Beekbegeleidende graslanden verschillen van vochtige tot natte en matig schrale bodems. Deze graslanden zijn rijk aan talloze zeldzame planten en dieren en vormen een belangrijk voedselgebied voor doortrekkende en overwinterende vogels. Jaarlijks maaien in de (na)zomer zorgt voor het behoud van de graslanden.

In goed ontwikkelde blauwgraslanden treedt in het winterhalfjaar enige kwel met bufferstoffen op, waar de vegetatie van profiteert in de zomer, als het waterpeil lager staat en er verzuring kan optreden. Door de aanwezigheid van blauwe zegge, komt blauwgrasland aan zijn naam.

De kleurrijke dotterbloemhooilanden wijzen op (matig) voedselrijke, licht bemeste, beetje ontwaterde en neutrale tot licht zure omstandigheden. Ze zijn ook te vinden op de randen van greppels en sloten in intensief gebruikt cultuurgrasland. 

Aantasting

Met ingrepen zoals kanalisatie, taludverbetering, regulatie van de waterstand met stuwen en het weghalen van beekbegeleidende begroeiing vallen onder het begrip normalisatie. Dit samen met vermesting zijn de meest zichtbare en ingrijpende veranderingen in een beekloop.

Door normalisatie wordt de dynamiek en variatie in het ecosysteem tenietgedaan. Door vermesting treedt er overmatig algengroei op, waardoor ook een zuurstoftekort kan ontstaan.

Door de kanalisatie treedt er ook verdroging op, doordat de stroomwegen steeds langzamer hun weg vinden naar de beek.

Men wil er nu voor zorgen dat de beek zijn kronkelende weg weer vindt en waarbij, indien mogelijk, het herstel van het stroomgebied centraal staat.