blog placeholder

12 Tonen

Ons westerse systeem van muziek is gebaseerd op een reeks tonen die elk een halve toon van elkaar vandaan liggen. Als je bij een willekeurige toon begint en je gaat twaalf keer een halve toon omhoog dan kom je bij een toon die weer dezelfde naam heeft; je bent dan een octaaf verder. Op het plaatje bij dit artikel zie je een stukje van een toetsenbord zoals je dat op piano’s, orgels en keyboards vindt. In dat plaatje heb ik alleen de ‘witte’ toetsen genummerd. Toets 1 is een toon ‘c’ en toets 8 is weer een ‘c’, maar dan een octaaf hoger. Als je achtereenvolgens toets 1 tot en met 8 speelt, hoor je een toonladder die klinkt als do-re-mi-fa-sol-la-si-do. Ik denk dat bijna iedereen dat wel zal herkennen

Toetsenbord/keyboard

We gebruiken eerst maar 7 van de 12 tonen.
Omdat we de zwarte toetsen in onze toonladder overslaan, zijn niet alle toonafstanden hetzelfde. Tussen e en f zit maar een halve toon, net als tussen b en c; tussen al de andere tonen zit een hele toon afstand. Om die reden klinkt c-d-e-f-g-a-b-c als het herkenbare do-re-mi-fa-sol-la-si-do.

Toonladder, toonaard, akkoorden.
Onze toonladder die met een c begint, definieert een ’toonaard’ C. De toonaard kun je je voorstellen als het muzikale ‘zwaartepunt’ van een muziekstuk; alles draait rond dat zwaartepunt. Als een muziekstuk in C staat zal het vaak beginnen en eindigen met het akkoord C en ook tussendoor vaak terugkeren naar C. C is in dit geval een soort zon waar de andere akkoorden als planeten omheen draaien, elk met hun eigen afstand en functie ten opzichte van het centrum.

Akkoorden bouwen met een toonladder.
Het eenvoudigste akkoord bestaat uit drie verschillende tonen; ze worden ‘drieklanken’ genoemd en ze vormen de basis voor onze harmonieleer. Akkoorden worden heel systematisch opgebouwd uit een toonladder; dat wordt ‘harmoniseren’ genoemd. Het gaat als volgt:

Eerste akkoord – de tonen 1, 3 en 5; in ons voorbeeld zijn dat c, e en g en samen vormen ze het akkoord C (kort voor C majeur)
Tweede akkoord – de tonen 2, 4 en 6; d, f en a, samen vormen ze Dm (kort voor D mineur)
Derde akkoord – de tonen 3, 5 en 7; e, g en b, die vormen Em (E mineur)
enzovoort, 4-6-8, 5-7-9…

Iets schematischer ziet het er zo uit:

I:   C, c-e-g
ii:  Dm, d-f-a
iii: Em, e-g-b
IV: F, f-a-c
V:  G, g-b-d
vi:  Am, a-c-e
vii: Bdim, b-d-f

Zeven tonen vormen zeven akkoorden,
drie majeurakkoorden, drie mineurakkoorden en één dimakkoord (een verminderd, ‘diminished’, akkoord). De Romeinse cijfers worden gebruikt om de ’trappen’ van een toonladder aan te duiden. De eerste, de vierde en de vijfde trap zijn van bijzonder belang; ze worden ook wel de harmonische hoofdfuncties genoemd en het zijn niet toevallig de majeurakkoorden die binnen onze do-re-mi-ladder ontstaan – het zijn bijna altijd deze drie akkoorden die worden bedoeld als men het heeft over ‘drie-akkoordenliedjes’.

Dat is een echte hoeksteen van heel veel westerse muziek, niet alleen modern maar ook klassiek. Er is natuurlijk veel meer over te vertellen; lang niet alle muziekstukken blijven netjes binnen de lijntjes van één toonaard en sommige stukken gebruiken maar twee of zelfs maar één akkoord. En naast c zijn er nog elf andere tonen die grondtoon van een ladder en toonaard kunnen zijn.
Maar dit is de basis.