blog placeholder

Het woord Renaissance betekent letterlijk ‘wedergeboorte’. De periode vóór de Renaissance was die van de Middeleeuwen, die volgens sommigen donker waren en door de invloed van de kerk zonder ontwikkeling in de kunsten en de wetenschap. De Renaissance daarentegen kenmerkt zich in veel opzichten door grote ontwikkelingen op verschillende gebieden, waaronder ook de muziek.

Bij deze ontwikkelingen lieten kunstenaars en wetenschappers zich inspireren door de (Griekse en Romeinse) klassieke oudheid, die dus ‘we(d)er geboren’ werd. Onder invloed van het humanisme, de ontdekkingsreizen, wetenschappelijke ontdekkingen en uitvindingen werd de aandacht voor de mens als individu groter. In de Renaissance herleefden de menselijke waarden. De kunst kwam uit de anonimiteit: een kunstenaar was nu een scheppende kracht én een persoon met een naam. Het is ook voor het eerst dat muziek beluisterd mag worden puur om haar esthetische kwaliteiten. Het werk van kunstenaars en schrijvers moest nu naast Gods goedkeuring ook begrijpelijk en aangenaam voor de mens zijn.

 

Geloof

Het Rooms-katholieke geloof was aan het begin van de Renaissance (rond 1400), anders dan tegenwoordig het geval is, veruit de belangrijkste religie in West-Europa. Het geloof was een belangrijk onderdeel van het dagelijks leven, en daarom stond ook de meeste gecomponeerde muziek in het teken van het geloof. Naast de bijbellezing werd er in de katholieke kerk namelijk veel gezongen. Sterker nog: het grootste deel van de eredienst bestond uit de zogenaamde missa (mis), die werd gezongen. Deze mis was niet iedere dag hetzelfde. Er werden verschillende liederen gezongen. De kerk beschikte in de eerste plaats over een groot repertoire aan eigen liederen. De belangrijkste liederen waren de vaste gezangen, ook wel ordinarium genoemd, met de namen Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Dei. Naast deze vaste gezangen, die iedere mis aan de orde kwamen, werden er ook wisselende gezangen gezongen, ook wel proprium genoemd. De keuze van deze gezangen hing af van de bijbellezing van die dienst, om ervoor te zorgen dat de dienst een mooie eenheid werd. Tot slot werden soms motetten gezongen om de eredienst nog wat op te luisteren. Een motet is een meerstemmig koorwerk, soms begeleid door één of meer muziekinstrumenten. De tekst ervan is in het Latijn, geestelijk en meestal afkomstig uit de bijbel.

Het Rooms-katholieke geloof was echter niet het enige geloof dat gepraktiseerd werd in de Renaissance. Aan het begin van de 16e eeuw kwam er een nieuwe geloofsstroming in Europa: het protestantisme. De Protestanten, onder leiding van Martin Luther en Johannes Calvijn, verzetten zich tegen de katholieke kerk omdat deze volgens hen ‘opium van en vóór het volk’ was: het ‘verdoofde’ de mensen met overdaad en leugens en hield de gelovigen voor dat ze een plek in de hemel konden ‘kopen’ door heel veel te bidden of door een aflaat te kopen. Bovendien vonden de protestanten het niet goed dat de missen en de bijbel in het Latijn waren, want niemand behalve monniken en kerkvaders konden Latijn begrijpen. De mensen geloofden dus maar wat de kerk zei. Het Protestantisme zorgde voor bijbelvertalingen en psalmen in de volkstaal zodat het geloof voor iedereen te begrijpen was. Niet alleen de psalmen werden in de volkstaal gezongen, er werden ook Protestantse kerkliederen gemaakt. Dit waren liturgische teksten, gezet op bestaande melodieën van andere liederen. Zulke liederen noem je contrafacten, liederen die bestaan uit een melodie van een bestaand lied, voorzien van een andere tekst. Doordat de melodieën van deze liederen dus al bekend waren, konden de gelovigen ze makkelijk leren en hoefden ze geen noten te kunnen lezen.

 

Kunst en drukkunst

In de Middeleeuwen was Frankrijk het centrum van de Europese kunsten. In de Renaissance komt hier verandering in: Italië wordt belangrijker. De belangrijkste ontwikkelingen in de beeldende kunst en in de muziek vonden hier plaats. De meeste Franco-Vlaamse (=uit Frankrijk en Vlaanderen) componisten waren in dienst van de Italiaanse vorsten en van het Vaticaan. De meerstemmigheid ontwikkelde zich daar tot grote hoogten. De Italiaanse componist Palestrina, die beïnvloed werd door de Franco-Vlaamse stijl, heeft in zijn missen en motetten de polyfone schrijfwijze geperfectioneerd.

Maar niet alleen de kerkelijke muziek maakte grote veranderingen door. Ook de wereldlijke muziek ontwikkelde zich sterk. Het motet kreeg een wereldlijke tegenhanger: het Italiaanse madrigaal: een vocale, meerstemmige compositie met een wereldlijke tekst, gezongen in de volkstaal. Vaak waren madrigalen gebaseerd op bijvoorbeeld drankliederen, liederen over de liefde of over de natuur.

Ook de instrumentale muziek begon steeds meer een zelfstandige rol te spelen, met name in Venetië, de plaats waar de Barok voor het eerst zijn intrede deed. In de Renaissance werd er ook dansmuziek gecomponeerd. De Pavane, een statige dans in 2-delige maatsoort en de Gaillarde, die sneller en opwindender was en in 3-delige maatsoort stond. De dansen hadden beide min of meer dezelfde soort melodieën. Naast dansen werd er ook wereldlijke ‘luistermuziek’ gecomponeerd. Gebaseerd op de menselijke stemsoorten sopraan, alt, tenor en bas ontstonden in de Renaissance zogenaamde instrumentenfamilies. Allerlei instrumenten werden zo gebouwd dat ze een bepaald stemtype symboliseerden. Bijvoorbeeld: viool, alt-viool, cello en contrabas, of sopraanblokfluit, altblokfluit, tenorblokfluit en basblokfluit. Voor zulke kwartetten werd speciale muziek geschreven. Een belangrijke ontdekking voor de muziek in de Renaissance was die van de muziekdrukkunst in 1476. Doordat nu ook andere instanties en personen muziek konden vermenigvuldigen en verspreiden werd de macht van de kerk en het kapitaal ingeperkt en werd er ook andere muziek dan kerkmuziek op de markt gebracht. Nu was muziek ook voor de burgerij en niet alleen voor de vorsten.

 

Muziek en tekst

In de Renaissance werd het zich kunnen uitdrukken in de kunsten een belangrijk goed. In de muziek had dit tot gevolg dat de tekst een belangrijke factor werd, belangrijker dan voorheen. Vooral de relatie tussen tekst en muziek werd belangrijker. Componisten gingen op zoek naar nieuwe middelen om de inhoud van de tekst te benadrukken. In plaats van de grillige melodielijnen van de gotische muziek werden eenvoudige melodieën het ideaal. De gecompliceerde gotische ritmiek maakte plaats voor een regelmatige ritmische puls, de tactus (zie kopje Termen). Het verdere ritmische verloop werd bepaald door de natuurlijke declamatie van de tekst.

Door het groeiende belang van tekst in de muziek kwam er een nieuw genre op: de opera. Dit was een muziekstuk dat vaak gebaseerd was op de klassieke mythen. In deze opera’s werden de recitatieven (de tekst van de verteller) meer melodisch in plaats dat ze op één toonhoogte werden gezongen. De muziek ondersteunde de tekst nu meer. Zo ontstond een dramatisch componeerstijl. Een goed voorbeeld van een Renaissanceopera is ‘L’Orfeo’ van Claudio Monteverdi.

 

Termen

Polyfonie is een manier van meerstemmig componeren waarbij de verschillende stemmen of melodische lijnen zo zelfstandig mogelijk optreden. In deze compositievorm zetten de stemmen meestal na elkaar in. Voorbeelden van polyfone stijl zijn canon en fuga.

 

Homofonie is een manier van meerstemmig componeren waarbij de verschillende stemmen ondergeschikt zijn aan de melodie, dat wil zeggen: één stem zingt of speelt de melodie, de rest is begeleiding. De stemmen beginnen vaak gelijk en hebben hetzelfde ritme. Bicinium is een tweestemmige vocale, polyfone compositie met veel imitatie. Cantus firmus is een Middeleeuws compositie-element. Het betekent letterlijk: vaste zang. Het is een melodie in lange notenwaarden, waartegen de overige polyfone stemmen zich vrij, en in kortere notenwaarden, bewegen. In de Renaissance werd dit stijlmiddel verder ontwikkeld. Vaak bestaat de cantus firmus uit een volksmelodie of is het gebaseerd op het Gregoriaans. Deze melodie wordt in een meerstemmige vocale compositie meestal door de tenoren (in renaissancejargon: tenor) gezongen.

Tactus is een pulsbeweging in een ritmische structuur, die niet gebonden is aan de maatsoorten. In de (blad)muziek van de Renaissance kende men nog geen maatstrepen. Deze kwamen pas in de Barok op. Toch had men behoefte aan een puls om op te dirigeren of om zich aan vast te houden om niet in de war te raken. Die puls, de tactus dus, beweegt zich onafhankelijk van de maatstrepen die wij nu in de renaissancebladmuziek hebben gezet. Wij kunnen niet zonder!

 

Stenge imitatie: de stemmen imiteren elkaar precies, dus op dezelfde toonhoogte. Eigenlijk een canon.

 

Vrije imitatie: de stemmen imiteren elkaar op verschillende toonhoogten. Prima Prattica en Seconda Prattica: In de late Renaissance onderscheidden componisten zich door deze kwalificaties toe te kennen aan hun werken. Prima Prattica betekent dat de compositie meer gebaseerd is op een oudere stijl, bijvoorbeeld op de polyfone stijl van Palestrina; Seconda Prattica betekent dat het werk ‘nieuwe muziek’ is, waarbij anders wordt omgegaan met dissonanten. Deze stijl is meer homofoon en liep vooruit op de vroege Barok, de stijlperiode die volgt op de Renaissance. Doordat stemmen in de late Renaissance steeds vaker tegelijk verschillende tonen en verschillende teksten zongen, werden de intervallen – de afstand tussen twee tonen – steeds belangrijker. Men kreeg andere opvattingen over wat consonante en wat dissonante samenklanken waren. De ‘nieuwe’ toonsystemen zijn voor ons hedendaagse oor begrijpelijker. De majeur- en mineurtoonladders zoals wij die nu kennen, werden letterlijk toonaangevend.