In de muziek zijn veel verschillende stromingen geweest door de jaren heen. De 20e eeuw is een tijd die voor velen van ons nog sterk in ons geheugen aanwezig is. Er zijn echter veel muzikale aspecten uit deze tijd, waarbij je niet snel stilstaat bij het luisteren van muziek. Deze worden hieronder genoemd en toegelicht.
Vrijer gebruik van metrum: In het algemeen geldt dat de ritmiek in de 20e eeuwse kunstmuziek meer nadruk krijgt dan de melodievorming. Motieven zijn vaak gesyncopeerd en het samengaan van twee of meer gelijktijdige melodische lijnen in verschillende maatsoorten en met verschillende ritmen resulteerde in polymetriek en polyritmiek. Daarnaast worden asymetrische maatsoorten met verdelingen in vijven of zevenen gebruikt en kan de maatsoort in elke maat wijzigen. De meest baanbrekende daad op het terrein van de ritmiek stelde Igor Strawinsky vroeg in de eeuw met zijn balletmuziek ‘Le Sacre du Printemps’ (1913).
Atonaliteit is muziek zonder vast omschreven tooncentrum als basis. Er is dus geen tonica, f tooncentrum of toonladder waarop de compositie gebaseerd is. (A = niet) A tonaal betekent dus niet volgens een toonladder.
Dodecafonie: Het Griekse woord dodeka betekent twaalf. Het laten klinken van twaalf halve toonsaftanden waarin men het octaaf kan verdelen is de kern van het twaalftoonsysteem. De tonen van de chromatische toonladder worden nu zelfstandig gebruikt. Volgens de twaalftoonsspelregels mag een toon pas een tweede keer gebruikt worden als de elf tonen allemaal aan bod zijn geweest. Directe toonherhalingen zijn wél toegestaan. De reeks die zo ontstaat kan allerlei veranderingen ondergaan. Als de intervallen van de reeks van achter naar voren worden gespeeld noemt men dit Kreeftengang. Ook omkering, m.a.w. spiegelbeeld, of omkering van de kreeftengang zijn mogelijkheden die de componist ten dienste staan. De tonen staan volkomen los van elkaar. Dissonante intervallen zijn zeer geliefd. (Dissonant = niet goed samenklinkend,is natuurlijk erg subjectief, en door de eeuwen heen behoorlijk verschoven).
Het ritme van de reeks is volkomen vrij. Bekende componisten die in deze stijl componeerden waren: Arnold Schönberg, Alban Berg en Anton Webern. Men noemt deze dodecafonische stroming ook wel de Tweede Weense school. De muziek van deze componisten was voor de nazi’s “ontaarde” muziek.
De Neoklassieken: Na de eerste wereldoorlog, rond 1920, ontstond het neoclassicisme. Deze stroming zet zich af tegen de strenge regels van de dodecafonie en het losbandige van het expressionisme. Helderheid van vorm en melodische lijnen. Neo betekent nieuw. In deze stroming werden oude instrumenten als klavecimbel en luit in moderne composities gebruikt. Soms waren Middeleeuwse toonladders of oude compositievormen de basis voor een modern klinkend stuk. Denk aan: de gesproken geografische fuga van Ernst Toch.
Aleatoriek: De componist John Cage raakte onder invloed van de oosterse muziek. Het meditatieve element is daarin vaak sterk vertegenwoordigd en climaxen ontbreken. In de oosterse visie is de componist tevens uitvoerend kunstenaar en is zijn functie slechts bemiddelaar tussen de traditie en de luisteraar. Aleatoriek ( alea betekent dobbelsteen) heeft als kenmerk dat het toeval een grote rol speelt. De componist legt een raamwerk vast; de uitvoerend kunstenaar kan dat raamwerk naar eigen verantwoordelijkheid invullen. De uitvoerend kunstenaar krijgt in deze muziek weer inspraak.
Seriële muziek: De seriële muziek is gebaseerd op reeksen. De reeksen hebben niet alleen betrekking op de toonhoogte zoals in de dodecafonie, maar ook de duur van de noten, de articulatie, de dynamiek, de klankkleur is tot in het detail beschreven. De componist Olivier Messiaen toonde al vroeg interesse voor de muziek van Oosterse volken en voor het gezang van vogels. Vogelgeluiden, melodie en ritmiek, legde hij nauwkeurig vast. Zijn etude Mode de valeurs de d’intensités geldt als het beginpunt van de seriële muziek.
Elektronische muziek: Nieuwe vindingen als de Martenot, een elektronisch toetsinstrument, waarop slechts eenstemmig gespeeld kon worden, gaven nieuwe mogelijkheden. Het mysterieuze geluid was zeer bruikbaar voor het creëren van geheimzinnige effecten. Componisten als Edgar Varèse en Karl Heiz Stockhausen experimenteerden in geluidsstudio’s in Parijs en Keulen met deze nieuwe uitvindingen. Synthesizers en computers deden hun intrede.
Minimal Music: In het midden van de jaren zestig ontstond in Amerika de Minimal Music. De minimal music is nauw verwant met de zogenaamde minimal art. ( Art Wollheim ) De samenklanken worden steeds eenvoudiger en de ritmes herkenbaar. Deze muziek is een klankproces op basis van voortdurende herhalingen met kleine ritmische en melodische verschuivingen.
Grafische notatie: Het notenschrift voldoet niet meer. Het gaat in de moderne tijd om klanken en handelingen, vrije expressie en toeval. Dit vraagt een andere vorm van muzieknotatie. De zogenaamde “Grafische partituur” is nu gevuld met strepen, krassen, punten, soms notenbeeld, grote vlekken of een exacte beschrijving van een handeling. In de moderne partituren komen veel zogenaamde Clusters voor, hierbij worden veel noten tegelijkertijd gespeeld die dicht bij elkaar liggen, vaak toegepast in avant-gardistische muziek.
Actienotatie: de handeling is het uitgangspunt. Net als bij resultaatnotatie worden alle gebeurtenissen minutieus vastgelegd. Het is niet belangrijk hoe het geheel klinkt. Denk aan: “Clapping Music” van Steve Reich en “Lux” van György Ligeti. Reactie betekent dat iedere speler op zijn eigen wijze invulling geeft aan de bladmuziek, die vol staat met strepen, punten en vlekken. Het resultaat zal steeds anders zijn. Resultaatnotatie is gebaseerd op het minutieus vastleggen van reeksen met betrekking tot toonhoogte, toonduur en speeltechniek. De componist wil hierbij zo verfijnd mogelijk de klank vastleggen
Pentatonische reeks: Deze reeks bevat vijf tonen. ( penta = vijf )
Hele toons reeks: Er wordt nu gecomponeerd in een reeks van zes tonen die een een reeks vormen van grote secundes, bijv.: C-D-E-FIS-GIS-AIS
Polytonaliteit: De muziek is op meerdere toonsoorten gebaseerd, die gelijkertijd gespeeld worden. De houtblazers spelen bijv. in de toonladder van C majeur en de koperblazers in de toonladder van B-Majeur.