blog placeholder

Ik draai al een tijdje mee in de wereld van in de wereld van muziek en bands, als gitarist en zanger; en als leraar. Er is een belangrijk verschil tussen hoe ik in mijn tijd gitaar leerde spelen en hoe mensen dat tegenwoordig doen. Toen ik in de jaren ’70 en ’80 gitaar leerde spelen, was er nog geen internet. Er waren wel radio, TV, video, grammofoonplaten, audiocassettes en op een gegeven moment zelfs cd’s; en één van de weinige manieren om de muziek die je via die media hoorde zelf te leren spelen, was goed luisteren en proberen dat na te doen. Er waren nog niet of nauwelijks ’tabs’ (kort voor tabulaturen). Soms trof je ze wel eens aan als je een muziekboek kocht; maar al snel ontdekte ik dat de transcripties in boeken vaak niet goed overeenkwamen met wat ik op de ‘plaat’ hoorde.

En dus leerde ik al proberend muziek uit te zoeken op het gehoor. Aanvankelijk kende ik alleen zo’n tien a vijftien open akkoorden en barréakkoorden. Daarbij wist ik ook van twee jaar klassieke gitaarles als kind op de muziekschool welke tonen ik speelde.

Het begon met liedjes van de Rollings Stones, de Beatles, Elvis Presley; op een goede dag lukte het me zelfs nummers van bijvoorbeeld Queen en David Bowie helemaal op eigen kracht uit te pluizen. Zodoende heb ik het vermogen ontwikkeld met de meeste liedjes mee te kunnen spelen als ik ze voor het eerst hoor. Ik hoor vrijwel onmiddellijk de verhoudingen tussen de akkoorden.

Altijd hetzelfde liedje
Mettertijd ontdekte ik dat bijna al onze muziek qua akkoorden, harmonieën, op dezelfde manier is gestructureerd; je komt steeds weer varianten tegen van dezelfde akkoordprogressies, dezelfde opeenvolgingen of verzamelingen van akkoorden. De meeste eigenheid zit in de melodie, het ‘deuntje’. Dat geldt voor klassieke muziek net zo goed als voor moderne muziek.
Zowat elk muziekstuk staat in één toonaard, heeft één grondtoon; soms, regelmatig zelfs, zijn er wat omzwervingen naar andere toonaarden. Als je die grondtoon, die toonaard, weet te vinden, ben je een heel eind op weg; zeker als je weet welke akkoorden je nog meer kunt aantreffen behalve het ‘grondakkoord’, de ’tonica’.

Twaalf grondtonen
Een octaaf begint en eindigt met een noot met dezelfde naam: do re mi fa sol la si do. Tussen de eerst do en de si zitten nog vijf andere tonen en daarmee bevat elk octaaf twaalf verschillende tonen. Een willekeurig muziekstuk kan elk van die twaalf tonen als grondtoon gebruiken. Als je voor een gegeven stuk die toon weet te vinden, ben je al zowat half klaar met het uitzoeken ervan; je kunt namelijk elk stuk muziek, of een deel ervan, in zekere zin terugbrengen tot een drie-akkoordenliedje. Als je het beginpunt maar weet.

Drie akkoorden
Een schoolvoorbeeld van westerse muziek vind ik La Bamba van Ritchie Valens. Het gebruikt de akkoorden C, F en G. Dat zijn die beroemde drie akkoorden. Een ander voorbeeld is Twist and Shout, vooral bekend van de Beatles: D, G en A; het begint een toon hoger maar het zijn in wezen dezelfde akkoorden. Wie wel eens een blues in A heeft gespeeld, kwam ook D en E tegen; weer dezelfde verhoudingen tussen de akkoorden.
In de muziektheorie worden die akkoorden ook wel tonica, subdominant en dominant genoemd.

Als het kwartje eenmaal valt
is het eigenlijk veel simpeler dan menigeen denkt. Ik merk dat bij mijn lesgeven keer op keer. Er kan soms wel een jaar of meer overheen gaan maar als het licht eenmaal begint te schijnen, gaat het niet meer uit; het wordt alleen maar helderder. Wij gebruiken in basis toonladders met zeven verschillende tonen (de achtste is weer dezelfde als de eerste). Op elke toon kun je een akkoord bouwen, ook zeven in totaal: drie majeurakkoorden, drie mineurakkoorden en één ‘verminderd’ akkoord, een ‘dimakkoord’.
De akkoorden die je bouwt op de eerste, de vierde en de vijfde toon van de ladder zijn de belangrijkste; de andere kunnen tot op zekere hoogte worden beschouwd als vervangingen van die drie hoofdakkoorden.

Natuurlijk is er meer,

maar dit is een basis. Het is als een dekvelletje tegen de achterkant van een sticker: soms is het lastig om het eerste hoekje los te krijgen maar als je dat eenmaal te pakken hebt, trek je het hele vel er in één keer vanaf.

Tabs zijn de dood in de pot,
in zekere zin; ze leren je, als ze kloppen, welke ‘knoppen’ je moet indrukken om een nummer te spelen. Soms zijn ze ook een heel handig hulpmiddel als het gaat om vingerzettingen maar het feit dat er zoveel van circuleren, stimuleert mensen vandaag de dag minder om hun gehoor te trainen dan voorheen. Terwijl dat gehoor, die oren, het primaire zintuig zijn dat je als muzikant leidt en dat je kan vertellen hoe simpel en natuurlijk de basisverhoudingen tussen de harmonische functies, de akkoorden, zijn. Uiteindelijk consumeert je publiek jouw muziek ook via het gehoor.