In de Middeleeuwen (4e tot 15e eeuw) stond de meeste muziek nog in dienst van de geestelijkheid, en diende om de religieuze beleving te versterken. In kloosters en abdijen zongen de monniken bij elke viering (6 maal per dag) gezangen op liturgische Latijnse teksten. De zangers schreven vaak kleine tekens boven de tekst. Deze tekens, aanvankelijk bedoeld als melodisch geheugensteuntje, werd de basis voor ons huidige muziekschrift.
De muziek werd opgetekend in het zogenaamde “Neumenschrift”. Iedere kloosterorde ontwikkelde in de Middeleeuwen zo zijn eigen neumenschrift. Paus Gregorius Magnus I liet deze liederen van de diverse kloosterorden verzamelen en codificeerde de gezangen. De muziek draagt sindsdien zijn naam: het z.g. “Gregoriaans”.
In de late Middeleeuwen deed de fabel de ronde dat de gezangen rechtstreeks afkomstig waren van God. In afbeeldingen is te zien dat Paus Gregorius I de gezangen krijgt ingezongen door een duif ( Heilige Geest). Kenmerk van deze gezangen is dat ze uitsluitend door mannenstemmen werden gezongen, er slechts één melodielijn werd gezongen, zonder begeleiding van instrumenten (a capella) in een vrij ritme. De melodieën werden gecomponeerd in z.g. Middeleeuwse kerktoonladders ( Dorisch, Frigisch, Lydisch en Mixolydisch ) en afgeleiden daarvan.
Soms waren de Gregoriaanse gezangen syllabisch van aard, hetgeen betekent dat er één noot per lettergreep werd gezongen. Vaak werd een lange Latijnse tekst op één toon gezongen, dit noemt men reciteren. Deze manier van zingen op één toon had zijn oorsprong in de Joodse synagogale gezangen. Ook kwam het voor dat de monniken veel noten op één lettergreep zongen. Deze manier van zingen noemt men: “Melismatisch”. De gezangen pasten bij onderdelen van de mis en de getijden ( het brevier ).
In elke mis komen zowel vaste gezangen, “ordinarium”, als wisselende gezangen , “Proprium”, voor. De vaste gezangen zijn: Kyrië, Gloria, Sanctus, Benedictus en Agnus Dei. De wisselende gezangen hadden steeds een andere tekst, afhankelijk van de bijbellezing of thema. Een “ Missa pro defunctis” ( vertaling: mis voor de niet functionerenden ) wordt ook wel een “Requiem” genoemd. Op gezette tijden moesten de monniken bidden en zingen, dit noemt men “ Getijden”. Als er afwisselend gezongen werd tussen twee koorgroepen of tussen solist en koor dan noemt men dit: “ Responsoriaal” ( respons ). Als er sprake is van een soort van refrein dan noemt men dit: “ Antifonaal”.