blog placeholder

De cello

De cello, ook wel violoncello genoemd, is een strijkinstrument. Wanneer je met een strijkstok over de snaren strijkt, breng je klanken voort. Globaal bestaat het instrument uit een klankkast met daaraan een hals. Aan het uiteinde van de hals zit de krul. Onderaan de voorkant van de klankkast bevindt zich het staartstuk. Vier snaren lopen van de krul over de hals en de klankkast tot aan het staartstuk. De cello steunt op een metalen pen.

Onderdelen van de cello

De klankkast

De klankkast is vergelijkbaar met een houten doos met een taille. Daardoor heeft het iets weg van een lichaam. De klankkast heeft een bovenblad en een achterblad. Deze zijn allebei licht gebold. De zijkanten van de klankkast vormen de krans, ze worden ook wel ribben genoemd. In het bovenblad zitten twee f-gaten. Tussen de f-gaten staat op het bovenblad de kam. De kam speelt een belangrijke rol in het overbrengen van de trillingen van de snaren op het bovenblad. Helemaal onderaan het bovenblad is het staartstuk bevestigd met een lus aan de eindknop. Aan de onderkant van de klankkast zit een metalen pen die je kunt uitschuiven. De cello rust op de uitgeschoven pen. Vanaf de rand van het bovenblad loopt eerst een soort dal voordat de welving van het blad begint. Dit kleine dal vanaf de rand wordt hohlkehle genoemd. Cello’s met een diepere of bredere hohlkehle hebben meestal een zachtere toon dan cello’s die dat nauwelijks hebben. Cello’s variëren in grootte van klankkast. De klankkast kan breder of dieper zijn. Het geluid dat de cello voortbrengt, kan daardoor variëren.

In de klankkast

In de klankkast van de cello zit de stapel en de zangbalk. Als je door de f-gaten kijkt kun je de stapel zien. Het ziet er uit als een ronde korte stok die tussen het bovenblad en het achterblad staat. De stapel dient voor de stevigheid en voor de klank. De zangbalk is een dunne lat die loopt over de lengte van de klankkast aan de binnenkant van het bovenblad. Ook de zangbalk zorgt voor de klank van de cello.

De hals

Bovenop de klankkast staat de hals. Aan het uiteinde van de hals zit een krul. In de krul zitten 4 stemsleutels. Aan de voorkant van de hals bevindt zich de toets. De toets loopt vanaf de krul helemaal over de hals door tot halverwege het bovenblad. Het zweeft als het ware boven het bovenblad. De toets is niet helemaal vlak, maar rond. Aan de zijkanten loopt het af en in het midden is de toets het hoogst. Zo is het mogelijk om alle snaren te bespelen. Onder de krul daar waar de toets begint zit een klein houtje dat boven de toets uitsteekt, het kielhoutje.

De snaren

De cello heeft vier snaren. Deze zijn aan de ene kant om de stemsleutels van de krul gewonden en aan de andere kant zitten ze vast aan het staartstuk. De snaren lopen vanaf de stemsleutels over het kielhoutje boven de toets en boven het bovenblad, over de kam tot aan het staartstuk. De vier snaren zijn verschillend van dikte. En zijn gestemd in A, D, G en C, oplopend van dun naar dik.

De strijkstok

Bij de cello hoort een strijkstok. Het is een stok van hout of carbon met daaraan paardenhaar gespannen, het haarlint. De stok heet de stang, het uiteinde waar je de stok vasthout heet de slof en het andere uiteinde de kop of punt. De spanning van het haarlint kun je veranderen door te draaien aan het uiteinde van de slof.