blog placeholder

Als allereerste wegstuiven bij het stoplicht, niet rusten voordat er promotie is gemaakt op het werk: de meeste mannen houden wel van wat competitie. En vrouwen? Die hebben daar veel minder mee. Waar ligt dat nou aan?

“Het gaat niet om het winnen”, roept Anne-Krista (41) regelmatig tegen haar man en tweeling van zes tijdens spelletjesavond. Anne-Krista: “Mijn man en zoontje gaan echt voor de winst, terwijl mijn dochter en ik meer voor de gezelligheid spelen.” Haar man vindt het ook heel normaal een wedstrijdje te houden met de kinderen over wie het eerste zijn bord leeg heeft. Als eetstimulans. Anne-Krista: “Daar denk ik natuurlijk heel anders over.”

Verlies is persoonlijk falen

Het lijkt een cliche, maar verschillende wetenschappelijke onderzoeken tonen aan dat het echt waar is: mannen houden meer van wedstrijden en zijn er beter in dan vrouwen. Waarom is dat zo? Onderzoekers David Gill en Victoria Prowse lieten mensen via een computer in meerdere rondes tegen elkaar strijden om wisselende geldprijzen. Wat opvalt is de reactie van vrouwen op verlies: na een verloren ronde raken ze gedemotiveerd, doen minder hun best en scoren slechter. Bij mannen is dat niet zo: zij presteren alleen slechter na een fors verlies. Trouwens: ook nadat vrouwen juist een flinke prijs hebben gewonnen, gaan hun prestaties achteruit. De onderzoekers Gill en Prowse vermoeden dat winnen en verliezen bij vrouwen andere emoties losmaakt dan bij mannen. Mannen balen hooguit van de misgelopen prijs, terwijl vrouwen verlies aan zelfvertrouwen koppelen: ze zien het als persoonlijk falen. En winnen ze? Dan voelen ze zich schuldig. Kortom: vrouwen houden niet van verliezen en ook niet van (fors) winnen. En waar draait het om bij een wedstrijd? Juist ja.

Het draait allemaal om testosteron

Natuurlijk, niet alle vrouwen zijn vies van een stevig potje strijden. Janet (44) is altijd competitief geweest en niet alleen op het gebied van werk. “Ik houd van sporten waarbij ik kan winnen, zoals tennis en squash.” Ook bij het stoplicht probeert ze altijd sneller weg te zijn dan de auto naast haar. Anne-Krista herkent die drang van vroeger, maar werd met de jaren minder competitief. Ze rijdt paard en deed mee aan wedstrijden. “Ik vond het nooit leuk om tegen een ander te rijden. Liever wil ik met mijn paard beter worden, wanneer dat ons uitkomt.” Beoordeeld worden naar een individuele standaard, dus zonder tegen een ander te strijden: dat is typisch iets wat vrouwen wel leuk vinden en waarin ze beter zijn dan mannen. Jongetjes rennen in een competitie sneller dan meisjes, maar meisjes zijn sneller als ze individueel moeten presteren. Ook tijdens hun studententijd presteren vrouwen beter als ze individueel worden beoordeeld dan wanneer hun prestaties tegen die van anderen worden afgezet. De vraag rijst: waarom vatten vrouwen een verlies persoonlijk op en mannen niet? Volgens Roos Vonk, hoogleraar psychologie en auteur van eht boek 'ego's en andere ongemakken': “Omdat vrouwen minder testosteron hebben zijn ze sowieso onzekerder dan mannen. Denk aan de aap op de rots die zich op de borst klopt: dat gedrag komt door testosteron. Door dat lagere zelfbeeld betrekken vrouwen een verlies op zichzelf, terwijl mannen het als pech zien.” En de aversie van vrouwen tegen winst? Vonk: “Bij mannen verhoogt winst de testosteronspiegel, waardoor ze er een kick van krijgen. Bij vrouwen blijft de testosteronspiegel bij winnen en verliezen gelijk: van winnen krijgen ze geen fysieke kick. Bovendien zijn vrouwen gerich op de horizontale relatie: samenwerken, binden, aardig gevonden worden. Dat vinden ze fijn, niet het beter zijn dan een ander. Winnen ze toch, dan willen ze die ongelijkwaardigheid zo snel mogeijk herstellen.” En die strijdlustige vrouwen zoals Janet? “Die hebben inderdaad hogere testosteronspiegels”, zegt Vonk. Ze verklaart de verschillen in de hormoonspiegels vanuit de evolutietheorie: “Om de menssoort te laten overleven moesten de fysiek sterkere mannen jagen en strijden: liefst beter dan de andere. De mannen met de hoogste testosteronspiegels overleefden en plantten zich voort. Vrouwen moesten voor de kinderen zorgen en hadden daarbij hulp nodig: de relatie was belangrijk. Vandaar die lagere testosteronspiegel.

Gelijkwaardigheid als norm

Aan de verschillen in hormonen kunnen we natuurlijk niets doen. Maar hoe gaan we in de praktijk om met de verschillen? Die hoeven volgens Vonk niet zo'n probleem te zijn. Dat vrouwen minder competitief zijn, heeft ook voordelen: “Het houdt de sfeer prettig.” Toch hebben sommige vrouwen er last van, ze krijgen immers stress van competitie. Volgens Vonkis dat een van de redenen waarom vrouen vaak afhaken als ze een baan op hoog niveau krijgen. “Hun werk wordt dan een wedstrijd en ze denken al snel: ik heb wel wat leukers te doen.” Het zou volgens Vonk een stuk helpen als vrouwen iets relaxter zouden omgaan met winst en verlies, het minder persoonlijk zouden opvatten. Daarbij kan het volgens Vonk nooit kwaad om gelijkwaardigheid, los van talent en scores, als norm te stellen. Thuis, op het werk, op school. Want: “Uiteindelijk haalt de man zijn ultieme geluk ook niet uit een grote auto of een weggewerkte collega.” Kortom, als uw man weer eens met een rood aangelopen hoofd Monopoly-hotels verzamelt op de Kalverstraat: testosteron. En degene die hij in de pan hakt heeft geenzins minder spel of strategisch inzicht en is ook niet minder slim. Hij of zij heeft gewoon pech, of vindt winnen niet zo belangrijk. Niks mis mee.