blog placeholder

Het TEATRO LA FENICE in Venetie is gelegen aan een betrekkelijk onopvallend plein in de binnenstad. Van de buitenkant ziet het er wat gewoontjes en eerder onopvallend uit. Je zou er bij wijze van spreken zo aan voorbij lopen. Het theater ligt er eerder wat verloren bij in deze uithoek van Venetie. Binnen is het een heel ander verhaal echter. Daar betreed je de vergulde wereld van een ouderwets en knus theater en het bijwonen van een uitvoering van een van de operas van Verdi, IL TROVATORA, omringde je door de finefleur van het Italiaans publiek dat gewend was ook tijdens de uitvoering haar bewondering of afkeer luidruchtig te uiten. Een belevenis op zichzelf.

IL TROVATORE  in Teatro La Fenice

Ik had nog wat plaatsen kunnen bemachtigen in de “Seconda Galeria” van het theater. Het bleek het schellinkje te zijn en als ik rechtop ging staan in het smalle gangpad ernaast raakte ik met m’n hoofd gemakkelijk het plafond. De beslotenheid van deze balkongalerij, temidden van het opeengepakte publiek, zorgde voor een wat benauwd gevoel.

Via een entree aan de zijkant van het gebouw was ik het theater binnengekomen. Een forse en vooral ook steile klim voerde je naar de toegangsdeuren van het theater zelf. In tegenstelling tot de betrekkelijk strak opgezette vormgeving van het gebouw aan de buitenkant, vond je je in de aankleding van het interieur omgeven door de overdadigheid van de beste Italiaanse tradities sinds Renaissance en Barok. Hoewel het imponeerde, had het ook iets van voorbije glorie. “knus” en geborgen ook en bij mijn weten had alleen een theater als Haymarket in Londen een vergelijkbare intimiteit en een interieurbekleding van eenzelfde soort allure – hoewel er in de detaillering van de theaters grote verschillen bestond. De panelen die de balkonloges en bovengalerijen rondom afsloten, waren met vergulde ornamenten versierd. Ze herinnerden aan de rijke Italiaanse traditie van meubelmakers en de overdadige bewerking van krulvormige lijsten aan spiegels. In het midden van de panelen waren meestal schilderingen aangebracht. Zoet romantische taferelen van Italiaanse Renaissance schilderkunst. Een traditie zoals je die ook kon aantreffen in de rijk bewerkte plafonds van het Doge Paleis van Venetie.  De talrijke lampen rondom, bevestigd met geelkoperen steunarmen aan de balkonloges, verhoogde de intieme sfeer van het theater en benadrukten het vorstelijk karakter van het compacte interieur, waarvan het rijk met ornamenten bewerkte plafond bovendien werd gesierd door een enorme kristallen  kroonluchter.

Alles was zo rijk met goudkleurige versierselen afgewerkt – hier en daar “vergrijsd” door het stof der jaren – dat het theater meer weg had van een gigantische commode met talrijke open laadjes, waar ruimte was gemaakt voor bezoekers. Zelfs in het toilet werd je aan opera herinnerd. De naam op de stortbak (die niet werkte) zou net zo goed van een Italiaanse componist hebben kunnen zijn, zo welluidend vond ik haar. Giuseppe Pugiotte (Venezia). En dan te bedenken dat de man alleen stortbakken had gefabriceerd. Op de muur van het toilet was met balpen geschreven “Israel forever” – overigens de enige ontsiering op de muur. Langs de bovengalerij waren naar de entree toe geen afrasteringen aangebracht. de galerij was zodoende volledig open en ook dat benadrukte het gemoedelijk karakter van het interieur. Alsof het elke toevallige passant wilde uitnodigen om het schouwsple beneden een poosje bij te komen wonen; ja, misschien iets van een zoete inval ……

Het dempen van het licht kondigde de naderende Overture aan. Het stemmen van instrumenten beneden in de orkestbak verstomde langzaam en verdween tenslotte helemaal in een laatste hoge riedel van een dwarsfluit, een loopje op een “norse” cello en wat driftige streken op een viool. Iedereen had nu zijn plaats zo langzamerhand wel opgezocht en het spektakel kon beginnen. IL TROVATORE zette in met een roffel van paukenslagen.  Het doek ging op en we zagen uit op een decor van een tentenkamp, dat er van onze plaatsen hoog in de nok uitzag als een twee-dimensionale cinemascope projektie. De belichting van het toneel was prima en op de achtergrond schemerde een blauwe gloed de zaal in. Het was duidelijk dat de nacht was ingevallen op het toneel……..

“Alerta, Alerta”, opende een bariton het gezang, een oproep die meer bedoeld leek voor het publiek om me heen, want het duurde nog even voordat iedereen volledig tot rust was gekomen op de aangewezen plaatsen.

Vanaf mijn hooggelegen plaats leek het aanvankelijk nog mee te vallen om de gebeurtenissen op het toneel te kunnen volgen. Het had er soms veel van weg dat je naar een film zat te kijken. De opera kende veel verschillende scenes. En omdat die elkaar in snel tempo opvolgden, werd dat op den duur wat hinderlijk. Maar de spektaculaire decors namen veel van het ongenoegen weg en waren prachtig opgezet. Gewoonlijk in een wat sinistere, zilvergrijze of blauwe weerschijn gehuld, soms afgewisseld met het niet minder spectaculaire effect van een zonsopgang. De uitbeelding van scenes was buitengewoon realistisch: grauwe paardenkadavers en soldatenlijken lagen her en der over het toneel verspreid. In een andere scene hingen felrealitisch de gehangenen op de achtergrond. Maar meestal werd die gevormd door een gedeelte van een slagveld met het tentenkamp erop.

Omdat ik ver van het spektakel verwijderd zat, was ik voor de beleving ervan sterk op de muziek aangewezen. Hoewel het ook visueel onderhoudend was, slaagde ik er van die afstand met geen mogelijkheid in om me zodanig in te leven, dat ik kon worden meegevoerd in de dramatiek van het verhaal van zangers en zangeressen. Door de grote afstand van mijn plaats tot het toneel, kon ik bijvoorbeeld nauwelijks de bewegingen van monden onderscheiden. Een extra handicap was ook dat ik het verhaal dat zich op het toneel afspeelde niet kende. De muziek zelf kwam me in de elkaar opvolgende scenes niet altijd even sterk voor, en een op zichzelf subtiel ten gehore gebrachte aria kon direct erop onder de voet worden gelopen door een vokaal aanstormend soldatenkoor. Wisselingen van scenes waren vaak abrupt, de orchestratie niet altijd even goed afgestemd op de stemmen van de zangers en de een of ander raakte nog wel ‘ns uit de maat. Gaandeweg werden sommige dingen zo irritant dat ik niet wist of ik dat nu aan de gebrekkige orchestbegeleiding moest wijten of aan de komponist zelf. Het was in elk geval duidelijk dat de intimiteit van het theater er ook voor zorgde dat elke onvolkomenheid van de uitvoering het publiek ter ore kwam. Hoewel ontroerende fragmenten je dit konden doen vergeten, was het geheel van de voorstelling nogal langdradig en het ongemak van de plaats die ik in de nok had versterkte dat gevoel.  Ik moest me goed realiseren dat ik behoorlijk in de ban was van de omstandigheden waarin ik me bevond: het schellinkje. Geen ideale plaats om juist de “luister” van zo’n operauitvoering te kunnen ondergaan.

Doordat de galerij aan de achterkant open was, was het soms hinderlijk om mensen achter ons in het gangpad te horen lopen. Bovendien klonken er regelmatig stemmen van enkele portiers die zich in de buurt van de toegansgdeur ophielden en kennelijk niet in de gaten hadden dat ze vreselijk stoorden. De warmte van de volgepakte zaal steeg al snel omhoog en hulde ons nokbewoners in een steeds klammiger aanvoelende transpiratiewarmte. Netgekamde, bevochtigde herenkapsels werden in dat klimaat al snel minder welriekende kleffe broeinesten waaruit mengelingen van lotion en bedompt vettige haarluchtjes opstegen. Tijdens de uitgesproken poetische scenes, zoals een duet of een aria – gezongen met ingehouden overgave die je ademloos moest overleveren aan het schouwspel en de muzikale uitvoering ervan – dwaalden mijn gedachten af en begon ik aan heel andere dingen te denken. Behalve de ongemakken van mijn plaats, gebeurden om me heen teveel storende dingen om me in de vervoering van het muzikale drama onder te kunnen dompelen. Vanaf mijn hoge plaats vroeg ik me af hoe een zanger of zangeres deze afgeladen zaal uberhaupt kon bespelen tot ademloze stilte.

Een van de hoofdrolspeelsters, een mezzo-sopraan, slaagde daar wel in. Bij haar ingetogen stem, waarmee haar in toom gehouden voluptueuze geluid soms bijna furieus uithaalde,  viel een doodse stilte in de zaal. Gevangen in het gedempte licht van de schijnwerper die haar vol aanlichtte, beeldde ze in een lied vol subtiele nuance het diepe verdriet uit dat het publiek waarderen kon. Volkomen onbekend met haar rol, probeerde ik bij de melodieuze expressiviteit van de muzikale uitbeelding zelf aan te knopen en ging dan in op het zich ontvouwende muziekspektakel daar diep beneden me.

In de hoogte waar ik zat had je van alles het meest last. Bovendien waren juist op die plaatsen toeschouwers terecht gekomen die zich het minst aan anderen gelegen lieten liggen als ze ook maar even herinnerd werden aan hun benepen omstandigheden en het warme klimaat waarin ze zich bevonden. Onophoudelijk kraakten stoelen om me heen of werd er gefluisterd. Het ging al snel irriteren. Twee oude mannen in mijn onmiddellijke nabijheid maakten het zo bont dat ze tijdens de muzikale uitvoering bijna hardop “fluisterend” met elkaar zaten te praten. Het ge-sssssssst van andere toeschouwers leek hen niet te kunnen schelen. Het riep beelden bij me op van tandeloze ouwe zakken die gemoedelijk koutend op hun visstekkie dachten te zitten, een afgelebberd en allang gedoofd sigaretje tussen de lippen geklemd. In een opwellende vlaag van drift siste ik hen toe dat ze hun bek moesten houden. Niet dat het veel uitmaakte. Per saldo was de opwinding alleen slecht voor mijn eigen gemoedsrust.

Met vlagen probeerde ik me op het schouwspel van de opera te concentreren. Opera was per definitie gestolde en in uitbeelding vertraagde emotie. De gebaren van de vertolkers pasten zich daarbij aan, maar stonden als het ware gretig te trappelen om ter ondersteuning van het drama voor het voetlicht te mogen komen. Zo nu en dan leek een zangeres met enkele gebaren vol ongeduld te preluderen op een duet, alleen nog in toom gehouden door het oponthoud waartoe haar tegenspeler haar met zijn zang de pas afsneed. Die “gestolde” emotie kreeg door de afstand tot de zitplaats waar ik me bevond een overdreven aangezet melodramatisch accent, nog onderstreept omdat ze werd uitgebeeld door wild gesticulerende gebaren van het in hun rol uitschreeuwende, stervende Italianen. Ik realiseerde me dat het niet eerlijk was er zo naar te zitten kijken, maar mijn benarde situatie liet me op den duur weinig keus: het was een soort afmattingsstrijd , gevangen als ik was in de duisternis van om me heen ademende lichamen en het te kleine platform van mijn stoel.

Toen het spektakel was afgelopen bleek dat een flik gedeelte van het aanwezige publiek in de bendenzaal al was opgestapt. Misschien wachtte men het applaus niet af en verdrong men zich op weg naar de uitgang. Of was de uitvoering van het laatste deel van Verdi’s opera ook voor anderen te langdradig en weinig boeiend geweest?  Ook ik besloot te vertrekken. De gevolgen van mijn erbarmelijke omstandigheden boven in de zaal hadden langzamerhand een climax bereikt.  Een blijkbaar vast publiek zorgde intussen voor zeen van applaus en opmerkelijk genoeg was men daar ook niet zuinig mee vanaf het schellinkje. Ook tussen de bedrijven door was af en toe al iets van het Italiaanse temperament in de zaal hoorbaar geweest waarmee men op de vertolking reageerde.

Nadat de voorstelling er echt opzat werkte iedereen zich met enige moeite naar buiten. Bekenden groetten elkaar of wisselden enkele indrukken uit, meer uit gewoonte dan dat er werkelijk wat mee gezegd werd. Eenmaal buiten verspreidde het publiek zich over het plein en verdween in de smalle stegen. En ook ik liet in gedachten verzonken het Venetiaans operatheater achter me en voegde me in de stroom van andere bezoekers die hun weg naar huis zocht.