blog placeholder

Dit artikel is onderdeel van een serie over de levensomstandigheden in Amsterdam in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw. In die tijd was ik één van de vijf kinderen van een gezin dat woonde in de Kinkerbuurt.

In de eerste vier artikelen gaf ik een beschrijving van onze woning in de Tollensstraat, van het interieur, van de straat en omgeving en van het dagelijkse leven in huis. Dit deel gaat over de viering van de feestdagen.

De feestdagen

 

Het dagelijkse leven kende veel ruzies. Mijn ouders botsten vaak met elkaar en toen de kinderen groter werden, ontstond daar onderling ook veel onenigheid. Het grootste probleem was dat je nauwelijks gelegenheid had om even alleen te zijn. Altijd was er wel iemand anders die je in de weg liep, je aandacht opeiste terwijl je met iets heel anders bezig was of juist geen aandacht gaf terwijl je daar behoefte aan had. Ondanks het harde en vaak kille no-nonsense klimaat en dat er weinig dagen zijn voorbij gegaan zonder dat er wel ergens woorden vielen, heb ik toch ook warme herinneringen aan bepaalde momenten, vooral uit de vroege kindertijd. Zo hebben mijn ouders hun best gedaan om van de feestdagen iets bijzonders te maken en dat is ze ongetwijfeld gelukt. De avond voor Pasen bijvoorbeeld was heel gezellig. We zaten dan allemaal aan tafel eieren te schilderen. Op eerste en tweede Paasdag mochten we twee beschilderde eieren (soms wel meer, als er nog over waren) uitkiezen voor bij de ochtendmaaltijd. Maar het hoogtepunt vormden ongetwijfeld de feestdagen in december.

Het begon al met Sinterklaas. Dagen van te voren beleefden we gezellige uurtjes met Sinterklaasliedjes zingen bij de kachel. We mochten onze schoen klaarzetten en er was verteld dat we goed moesten zingen, anders kregen we niets in de schoen. Op de avond van vijf december was de spanning groot. Toen we nog erg klein waren, is er wel eens een ‘echte’ Sint, compleet met Piet, ingehuurd om de pakjes uit te delen, maar in de jaren daarna ging het zonder dit hoge bezoek en steeds volgens hetzelfde ritueel. Mijn vader deed dan van te voren de cadeautjes in de teil en zette deze klaar op zolder. Rond een uur of zeven ‘s avonds ging hij stiekem de teil halen, zette hem voor de huiskamerdeur, gaf een paar bonzen op de deur en glipte snel via de voorkamer weer naar binnen. Mijn moeder zei altijd dat we even moesten wachten met opendoen omdat de Pieten de tijd moesten hebben om weer te verdwijnen. Als de deur was open gemaakt, waren wij teveel bezig met kijken naar wat daar stond om op te merken dat Pa vanachter het alkoofgordijn weer de kamer binnenkwam. We gingen allemaal aan tafel zitten en kregen om de beurt van Pa of Ma een pakje uit de teil. De cadeautjes bestonden voor een deel uit kleren, zoals sokken of een nieuw overhemd. Ook was er altijd voor iedereen een chocoladeletter, suikerbeest, taai taai, pepernoten en ander snoepgoed. Maar het belangrijkste cadeau was natuurlijk speelgoed. Het ene jaar hadden mijn ouders wat meer te besteden dan het andere jaar, maar ze hebben het toch voor elkaar gekregen om ook in zeer slechte tijden iedereen blij te maken met spullen als ‘hamertje tik’, mecano-doos, legpuzzels, poppen en bordspelen zoals halma en ‘mens erger je niet’. Het was ook een moeilijke opgave om iedereen ongeveer gelijkwaardige cadeaus te geven, want reken maar dat we scherp in de gaten hielden of er niet iemand werd bevoordeeld. Als alle cadeautjes uitgedeeld waren, mochten we er nog even mee spelen tot het bedtijd was. Ieder deed dan zijn spullen in de kast om ze de volgende ochtend vroeg weer snel tevoorschijn te halen. We hebben Sinterklaas steeds op deze manier gevierd tot ook de jongste het geloof in het bestaan van de goedheiligman had verloren. Daarna is het cadeautjes geven nog wel doorgegaan zonder het ritueel van de bonzen op de deur, maar na een paar jaar hebben we er een punt achter gezet.

Na Sinterklaas leek het wel een eeuwigheid te duren voordat het eindelijk Kerstmis was. Op de dag ervóór gingen we met Pa een kerstboom halen. Het was in die tijd gebruikelijk om maar hooguit enkele dagen van te voren een boom te halen, maar wij deden het zo laat mogelijk omdat de laatste bomen goedkoper weg gingen. Meestal was er in de buurt, bijvoorbeeld op het Kwakersplein, nog wel een goede en niet te dure boom te vinden, maar soms slaagden we pas op de bloemenmarkt op het Singel. We liepen het hele eind (zo’n drie kilometer) met de boom tussen ons in naar huis. Door de Leidsestraat, over het Leidseplein en het Leidsebosje, via de Stadhouderskade naar de Overtoom en verder door de 1e Constantijn Huygensstraat, Bilderdijkstraat en Jacob van Lennepstraat. Dan moesten we er nog de smalle trappen mee op voordat hij eindelijk op zijn plaats gezet kon worden. Het optuigen van de boom was een belevenis op zich. We deden er tot ver in de jaren zestig echte kaarsjes in en voor de veiligheid kwam in de keuken een bak bluswater klaar te staan. Veel spulletjes in de boom werden elk jaar weer gebruikt. De gipsen kerstman met zijn witte baard, de vogeltjes, de engeltjes, de ballen, de piek, de slingers, we vonden het elk jaar weer een feest van herkenning als ze uit de doos kwamen. Als we naar bed waren, hing mijn moeder kransjes van suikergoed in de boom waarvan we er de volgende ochtend, als Kerstmis was begonnen, elk eentje mochten pakken.

Die ochtend van eerste kerstdag heeft een zodanige diepe indruk op mij gemaakt, dat ik daar vrijwel elk jaar nog met de kerstdagen aan terug moet denken. Het was als een sprookje. Als je het gordijn van de alkoof open deed en de huiskamer binnenstapte, stond daar die glinsterende boom, waardoor de altijd wat donkere en saaie kamer was veranderd in een lichte ruimte vol gezelligheid. Ik kreeg er een heel warm gevoel van, ook al was het steenkoud omdat de kachel nog niet opgestookt was. Maar een uurtje later werd het langzaam behaaglijk bij een snorrende kachel en kon de sfeer niet meer stuk. De kerstboom gaf ook een zeker gevoel van rijkdom. Omdat we namelijk met zo velen in een kleine ruimte woonden, was alles gericht op efficiëntie. Er stond niets overbodigs. Maar die prachtig versierde boom, die met zijn zilveren slingers al licht uitstraalde zonder dat de kaarsjes brandden, nam zomaar een heleboel ruimte in beslag en diende geen ander doel dan bewonderd te worden. Pure luxe!

De ochtendmaaltijd op eerste kerstdag was wat uitgebreider dan op een zondagochtend gebruikelijk was en net als met Pasen kregen we twee eieren in plaats van één bij de boterhammen. ‘s Middags gingen we spelletjes doen aan tafel en luisterden we naar kerstmuziek op de radio. Mijn vader was een liefhebber van jenever en dat kwam nu wat vroeger tevoorschijn dan op een gewone zondag. Bij wijze van hoge uitzondering nam ook Ma aan het eind van de middag een alcoholische versnapering, zoals ‘boerenjongens’ (rozijnen op brandewijn), advocaat of vruchtenwijn. Als het donker werd, gingen de kaarsjes in de kerstboom aan en daarna kwam het kerstdiner op tafel, met als hoogtepunt kip of rollade. We aten dat anders nooit, dus het was echt een feestmaal. ‘s Avonds vermaakten we ons met luisteren naar de radio, iets lezen of nog een spelletje. Op tweede kerstdag was het ook nog feestelijk, met wat extra’s bij het eten en ‘s avonds weer de ‘brandende’ kerstboom.

En dan kwam als laatste oudejaarsavond. Ook dat was een gelegenheid waar we vol spanning naar uitzagen. Ma bakte altijd oliebollen en appelflappen. De kaarsjes in de kerstboom hadden na Kerstmis niet meer gebrand, maar op oudejaarsavond gingen ze weer aan. Op de radio was Wim Kan. We begrepen er niet veel van, maar mijn ouders moesten er steeds hard om lachen, wat ze anders niet zoveel deden, en dat gaf een heleboel gezelligheid. We mochten opblijven tot twaalf uur en dan kregen we allemaal een paar sterretjes, die we aan een kaarsvlam aanstaken en waarmee we uit de ramen in de voorkamer gingen hangen. We mochten niet op straat, want daar was het veel te gevaarlijk. Er werd, ook toen al, veel vuurwerk in de stad afgestoken en vanuit het raam waren we getuige van al het geknal en de lichtflitsen. Met de kruitdampen nog in de neus gingen we kort daarop naar bed, het nieuwe jaar in.

Op nieuwjaarsdag of vlak daarna moest de kerstboom weer weg. Dat ging heel eenvoudig: we gooiden hem gewoon uit het raam. We schoven het raam zo ver mogelijk open en Pa of Ma duwde dan de boom met het kruis naar voren naar buiten en hield hem bij de punt vast. Beneden ging iemand staan om te roepen wanneer alles vrij was en dan kwam hij rechtstandig naar beneden zetten. Als het goed ging, landde de boom recht op het houten kruis en als er nog naalden aan zaten, waren die dan ook meteen verdwenen. Aan de Jacob van Lennepkade stond een transformatorhuisje, waarnaast de bomen op een grote hoop terecht kwamen om door een aantal jongens uit de buurt in de brand te worden gestoken. Wij mochten daar absoluut niet aan meedoen, ook niet toen we groter waren.

 

Het volgende artikel gaat over het basisonderwijs op de ‘lagere school’.