De levensomstandigheden in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw zijn niet te vergelijken met die van nu. Als Amsterdammer, geboren in 1949, geef ik in een serie artikelen een schets van hoe het was om op te groeien in de stad tijdens de jaren van de wederopbouw.
In de eerste drie artikelen werden ons huis in de Tollensstraat, het interieur en de straat en omgeving beschreven. Dit deel gaat over het dagelijks leven in huis.
Het dagelijks leven in huis
Bij het eten had iedereen zijn vaste plek aan tafel en vooral Pa wilde rust tijdens het eten, wat erop neerkwam dat de kinderen stil moesten zijn en alleen de ‘grote mensen’ mochten praten. Later, toen we zijn gezag minder als vanzelfsprekend gingen zien, werd dat anders. In de vijftiger jaren waren er veel gezinnen waar niet elke dag vlees op tafel kwam, maar mijn moeder slaagde er toch altijd wel in om een stukje worst, spek of een gehaktballetje bij het eten te serveren. De aardappelen met lang doorgekookte groente en veel waterige jus (heel gebruikelijk in die tijd) werden afgewisseld met stamppot, macaroni, rijst of soep met vermicelli en balletjes. Op zondag hadden we vaak ‘draadjesvlees’ wat lekker lang had staan sudderen of zelfgebakken schol. Verse schol haalden we van de markt in de Ten Katestraat, later kochten we ook wel gebakken schol bij een vishandel aan het eind van de Tollensstraat, bij de remise. Af en toe kwam er ook een toetje op tafel, bestaande uit zelfgemaakte pudding, appelmoes of een stukje fruit. Het ontbijt bestond uit een paar witte boterhammen, vaak alleen met wat boter en suiker. Later kwamen er ook artikelen als pindakaas en jam in huis. Bruin brood was wel verkrijgbaar en het was ook iets goedkoper, maar zelfs in gezinnen die iedere cent moesten omdraaien, kwam dat ‘varkensvoer’ niet op tafel. Pas toen men er zo rond het begin van de jaren zestig van overtuigd raakte dat bruin brood veel gezonder was, verloor het heel langzaam zijn slechte imago.
Doordeweeks (dat omvatte in die tijd ook de zaterdag) was er geen gezamenlijk ontbijt omdat niet iedereen op hetzelfde tijdstip de deur uit moest. Gelukkig maar, anders zou het vreselijk dringen worden bij de keukenkraan. Op zondagochtend was dat anders. Dan moesten we verplicht uitslapen en zaten we rond een uur of elf allemaal aan tafel voor een broodmaaltijd, wat we tegenwoordig een ‘brunch’ zouden noemen: een stevig ontbijt, dat tevens diende als lunch. Er was dan wat duurder beleg, zoals een plakje ham en er kwam steevast, en dat was echt feestelijk, een gekookt eitje op tafel. Dat uitslapen was natuurlijk bedoeld voor mijn ouders. Wij als kinderen hadden daar niet zo veel behoefte aan en gingen allerlei andere dingen doen, wat het nodige gerucht veroorzaakte. Zo was het een geliefd spelletje om op de schoorsteen in de voorkamer te klimmen en daarvandaan op het bed te springen. Ook de schommel kon op zondagochtend onweerstaanbaar zijn en onderlinge ruzie, bijvoorbeeld als iemand er naar de zin van een ander te lang op bleef schommelen, was geen zeldzaamheid. Het eindigde vaak in huilpartijen omdat Pa ons op hardhandige manier kwam duidelijk maken dat hij rust in huis wilde hebben. Op een gegeven moment dacht hij er iets op gevonden te hebben om ons stil te houden. Hij kocht een zak ongepelde pinda’s en die mochten we op zondagochtend in bed gaan pellen en opeten, als we beloofden om ons koest te houden. Dat heeft wel enige rust (en pindaschilletjes in bed) opgeleverd, maar een afdoende maatregel is het nooit geweest.
Het leven in huis speelde zich voor een groot deel af in de huiskamer. Je kon er aan tafel zitten om te spelen of te lezen en je luisterde er naar de radio. De fauteuil was een gewilde plek als Pa niet thuis was. Je kon daar niet lang in blijven zitten zonder problemen te krijgen met de anderen: “Jij hebt daar nu lang genoeg gezeten, nu mag ik weer een tijdje!” Mijn moeder gebruikte die stoel niet vaak omdat ze overdag druk doende was met het huishouden en met het werk op de naaimachine. Spelen deden we ook veel in de voorkamer. We maakten bijvoorbeeld een palissadegebouw met ‘palen’ van stijf opgerolde oude kranten, met touw aan elkaar geknoopt.
Op zondagmiddag luisterde Pa altijd naar ‘De toestand in de wereld’ van mr. G.B.J. Hilterman. Ma was dan doende met voorbereidingen voor het eten, zoals het schoonmaken van een hele berg spruitjes. Als het weer het toeliet, gingen we daarna met Ma vaak wandelen naar Oma in de Kerkstraat. Oma kwam ook wel eens met de tram naar ons toe, maar dat was vooral met verjaardagen.
Toen ik na enkele jaren lagere school de leeskunst beheerste, heb ik heel vaak in de voorkamer mijn jongere broers voorgelezen. Ze gingen dan links en rechts van mij zitten, op het neergeklapte bed of tegen de muur onder het raam bij de linnenkast. Alle bekende jongensboeken, zoals die over de Klinkhamertjes met hun Kameleon, Dik Trom, Kazan en de wolfshond, Pietje Bell en Winnetou zijn de revue gepasseerd. De boeken haalden we uit de bibliotheek in de Wijde steeg bij de postzegelmarkt. In die tijd waren de stripverhalen sterk in opkomst en ook die moesten worden voorgelezen (met een vinger bij het plaatje wat aan de beurt was). We konden ze voor weinig geld lenen bij een tweedehands boekwinkeltje in de Borgerstraat. Favoriet waren de strips over de avonturen van de Amerikaanse straaljagerpiloot Buck Danny en zijn vrienden. Op de Donald Duck kregen we op zeker moment een abonnement. Hij kwam dan samen met de Margriet voor Ma en dan was het snel zitten en voorlezen geblazen.
‘s Avonds luisterden we naar Paulus de boskabouter en toen we wat groter waren naar hoorspelen zoals ‘Paul Vlaanderen’ en vrolijke programma’s als ‘de bonte dinsdagavondtrein’ en de familie Doorsnee. Na de officiële introductie van televisie in 1954, begon dit medium aan een snelle opmars, wat in de stad goed te zien was omdat binnen enkele jaren een woud van antennes op de daken verscheen. Onze benedenburen (van twee hoog) behoorden bij de eerste gezinnen die zo’n bruine houten kast met een klein zwart/wit beeld aanschaften. Wij mochten bij hen, samen met andere kinderen uit de buurt die thuis nog geen televisietoestel hadden, op woensdagmiddag en zaterdagmiddag om vijf uur naar het kinderprogramma kijken. We zaten dan op de vloer, in een groepje van een stuk of tien, met open monden te kijken naar programma’s als Pipo de clown, Swiebertje, Flipper, Bonanza en Ivanhoe. Deze buren hadden het houten wandje tussen de voorkamer en het zijkamertje eruit gehaald en zo een grotere voorkamer gecreëerd, die zij als huiskamer gebruikten. Zij konden dit doen omdat ze maar twee kinderen (jongens) hadden. De jongens sliepen in de (ook gedeeltelijk gesloopte) alkoof en zij zelf in de achterkamer Vanwege de drie ramen was het in de voorkamer veel lichter dan in de achterkamer en alleen al daardoor zag het er veel gezelliger uit dan bij ons. Ook hadden ze lichtere meubels en hun kamerindeling was zeer modern omdat ze toen al een kastenwand hadden, een salontafel met een paar fauteuils en de eettafel niet in het midden, maar in de hoek bij de alkoof. Pas later in de jaren zestig begon zo’n interieur meer algemeen gebruikelijk te worden.
De kachel diende behalve voor de verwarming van het huis ook verschillende andere doelen. Zo stond er een groot deel van de dag een keteltje water op warm te worden dat voor de afwas of de was kon worden gebruikt. Het natte wasgoed werd bij de kachel gedroogd, we roosterden boterhammen op de kachel en we hebben er ook wel eens tamme kastanjes op gepoft. Het vlees stond erop te sudderen, de thee en de koffie werden, met een roostertje onder de pot, erop warm gehouden en ook werd de kachel wel gebruikt om de strijkbout te verhitten. Dat spaarde elektriciteit uit. Elektrische strijkbouten hadden destijds een snoer dat met een contrasteker aan de bout was verbonden, zodat het ook kon worden losgenomen.
Met kleding moesten we heel voorzichtig zijn, want dat was duur. Mijn moeder maakte en herstelde ook zelf kleren en ze breidde truien en sokken. Tot we een jaar of twaalf waren, droegen we het grootste deel van het jaar een korte broek. We hadden één korte, één lange broek en één paar schoenen. Als één van ons ergens uit was gegroeid en het was nog bruikbaar, moest de jongere broer het dragen, net zolang tot het echt helemaal op was.
In het volgende artikel zal ik beschrijven hoe bij ons thuis de feestdagen gevierd werden en daarna volgt nog een artikel over het basisonderwijs.