De levensomstandigheden in de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw zijn niet te vergelijken met die van nu. In die tijd was ik één van de vijf kinderen van een gezin dat woonde in de Tollensstraat in de Amsterdamse Kinkerbuurt. In een serie artikelen heb ik ons huis, de straat, de omgeving en het dagelijks leven in huis geschetst.
In dit artikel een indruk van het toenmalige basisonderwijs op de ‘lagere school’.
De Comeniusschool
In augustus 1955 ging ik naar de Comeniusschool, de openbare lagere school op de Bilderdijkkade, tussen de Kinkerstraat en het Kwakersplein. De school lag ca. 400 meter bij ons huis in de Tollensstraat vandaan. In de wandeling er naartoe zat één gevaarlijk punt: de oversteek van de Kinkerstraat. Er reden in die tijd nog maar weinig auto’s, maar de Kinkerstraat was een relatief drukke straat met behalve auto’s ook veel fietsers en twee trams (lijn 7 en 17). Vooral om die reden werden we de eerste jaren door Ma gebracht en gehaald. Later zorgde de school voor ‘klaar-overs’ op de brug van de Bilderdijkkade, wat overigens niet kon verhinderen dat een klasgenootje van mij ernstig gewond is geraakt doordat ze onder een tram terechtkwam.
De Comeniusschool was eerst gehuisvest op de hoek van de Potgieterstraat en de Da Costakade en is in 1953 verhuisd naar het voormalige onderkomen van een huishoudschool op de Bilderdijkkade. De lokalen waren niet groot en de klassen bestonden uit ca. 20 kinderen. We zaten met zijn tweeën naast elkaar in houten schoolbanken. Ieder had zijn eigen werkblad, dat je naar voren kon schuiven, over de pennenbak en inktpot heen. Onder het werkblad was een ruimte voor de schriften en boeken. Een aanzienlijk deel van het lokaal werd ingenomen door de kolenkachel, waar een groot ellipsvormig ijzeren hekwerk omheen stond. ‘s Ochtends voor schooltijd werden deze kachels in alle lokalen door de conciërge opgestookt. De school had een eigen gymnastieklokaal, wat bij lang niet alle scholen in die tijd het geval was. Er was ook een binnenplaats, die diende als speelplaats voor de laagste klassen, maar ‘s zomers werd daar ook gymnastiek gegeven.
Het was in die tijd gebruikelijk dat je in de eerste drie jaren van de lagere school (vergelijkbaar met de tegenwoordige middenbouw op de basisschool) dezelfde leerkracht hield. In die eerste drie jaar zat ik in de klas van juffrouw Schrijver, een jonge onderwijzeres van Indonesisch/Nederlandse familie. Ik herinner mij haar als een fantastische ‘juf’, die heel toegewijd les gaf, streng kon zijn als het nodig was, maar ook een sfeer van warmte en geborgenheid wist te creëren. We leerden schrijven met pen (de befaamde kroontjespen) en inkt. De beginselen van het lezen werden bijgebracht met behulp van het leesplankje (aap noot mies). We kregen ook zangles. Juffrouw Schrijver deed niet alleen haar naam eer aan met een prachtig handschrift, ook zingen ging haar erg goed af. Een beeld dat in mijn geheugen staat gegrift, is van een donkere winterse namiddag met guur weer. Binnen brandde de kachel en de hele klas zong uit volle borst met de juf mee. We zongen meestal eenstemmig, maar ook wel eenvoudige meerstemmige melodieën en canons, zoals het overbekende ‘Vader Jacob’. De klas werd dan verdeeld in meisjes en jongens of ‘raamkant’ en ‘deurkant’. Wat vond ik het jammer als de bel ging en we weer naar huis moesten. Van mij had het nog wel uren door kunnen gaan. Toen de juf ging trouwen, zijn we met de hele klas naar het stadhuis geweest om erbij te zijn.
Een hoogtepunt voor de laagste klassen was het Sinterklaasbezoek. Een tot stoomboot omgetoverde sleepboot van de gemeentereiniging kwam dan, met een aantal Pieten aan boord en een zwaaiende Sint voorop, over het water van de Bilderdijkkade aanvaren om vlak voor de school af te meren. In het gymnastieklokaal kreeg iedereen een cadeautje van de Sint en te horen wat er over hem of haar in zijn grote boek stond opgetekend.
De meeste kinderen op deze school kwamen uit arme gezinnen. Voor de allerarmsten werden zelfs via de school kleren ingezameld. Om kinderen maar vooral gezond te laten opgroeien, verstrekte de gemeente ‘schoolmelk’. Dagelijks kwamen er kratten met kleine flesjes melk om uitgedeeld te worden in de klaslokalen. Wie problemen had met het betalen van de verschuldigde bijdrage kon een beroep doen op een speciale regeling.
In de vierde kwam meester Van Praag voor de klas te staan. Ook aan hem heb ik goede herinneringen. Hij straalde een zekere gemoedelijkheid uit. In de pauzes hoefden we nu niet meer naar de speelplaats, maar mochten we op het trottoir spelen. Dat deden we dan meestal op de Bilderdijkkade of het Kwakersplein. Op de speelplaats was vooral knikkeren favoriet geweest en op straat deden we dat ook nog wel, maar nu werd dat eigenlijk meer iets voor de meisjes. Grote jongens hielden zich bezig met andere dingen. Een populair spelletje was het zogenaamde ’playeren’, genoemd naar het sigarettenmerk ‘Players’. Je speelde dat met doormidden gescheurde voorkanten van sigarettendoosjes, die je op straat kon vinden. Ieder had een stapeltje omgekeerde halve plaatjes in zijn hand en je moest er om de beurt eentje op een stapel in het midden leggen. Als je hetzelfde sigarettenmerk neerlegde dat bovenop lag, had je de stapel gewonnen. Met een ‘Players’, die gold als joker, kon je ook winnen. Veel gebruikte sigarettenmerken in die tijd waren ‘Miss Blanche’ en ‘Chief Whip’. Soms kon je een heel bijzonder merk vinden, Egyptisch bijvoorbeeld, achtergelaten door zeelui of handelslieden. Een ander – wat minder onschuldig – tijdverdrijf was ‘brandglazen’. Door met een brandglas de zon te projecteren, kon je een voorwerp zodanig verhitten dat het in de brand vloog. Een heel dankbaar materiaal hiervoor was celluloid, dat je kon vinden op fietssturen en kettingbeschermers. Je peuterde een stukje van een fiets af en ging daarmee aan de slag. Als het celluloid ontbrandde, ging dat gepaard met een steekvlam en veel gesis. Veel schoolkinderen deden dat, wat verklaarde waarom er op den duur nog maar weinig fietsen te vinden waren waarop nog celluloid aanwezig was.
In de vijfde en zesde klas hadden we meester Fluks. Voor mij en voor vele anderen betekende dat een koude douche. Juffrouw Schrijver en meester Van Praag hadden ons behandeld op een manier die paste bij de leeftijd. Ze stelden wel strenge eisen aan je gedrag, maar dat was algemeen gebruikelijk in die tijd. Je moest bijvoorbeeld keurig rechtop zitten met de armen over elkaar en altijd netjes met twee woorden spreken, maar er was ook ruimte om kind te zijn en ze deden hun best om de lessen een beetje aantrekkelijk te maken. Bij meester Fluks kreeg alles nu plotseling een heel zakelijk karakter. Geschiedenis, dat in de vijfde klas voor het eerst gegeven werd, gaf hij als een droge opsomming van feiten. Als je niet precies het door hem gewenste antwoord gaf op zijn vragen, kende hij geen genade. Je moest goed bij de les blijven en o wee als je je liet afleiden, bijvoorbeeld door wat er op straat gebeurde. Tegenover de school was een vestiging van de stadsreiniging. Er stond een elektrische kraan aan de waterkant, waarmee bakken met huisvuil op platte schuiten werden gehesen. Je hoorde dan het monotone geluid van de kraan en af en toe een luid gerammel van kettingen. Het vereiste veel discipline om niet te kijken, vooral omdat het best een interessant schouwspel was. Maar bij meester Fluks moest je niet proberen je hoofd ook maar een beetje opzij te draaien, want dan had je het meteen met hem aan de stok.
Wat ik in de vijfde klas wél erg leuk vond, was de zwemles die we via de school kregen. Eén keer in de week liepen we met de hele klas naar het zwembad van de AMVJ (Algemene Maatschappij Voor Jongeren) in de Vondelstraat. Ik genoot ervan en ben ook later veel gaan zwemmen, vooral in het Sportfondsenbad-West in de Cornelis Dirkszstraat en ‘s zomers in het Jan van Galenbad, het openluchtbad in de Jan van Galenstraat.
De school organiseerde ook schoolreisjes. Met de hele klas ging je dan een dag met de bus naar een speeltuin of dierenpark. Dat maakte veel indruk, want de meeste kinderen waren maar weinig gewend. Bij vrijwel niemand was er thuis een auto en reisjes met de bus of de trein behoorden voor de meeste gezinnen tot de grotere uitgaven. De zo laag mogelijk gehouden bijdrage voor de schoolreisjes was voor sommige gezinnen al een flinke aanslag op het huishoudbudget. In de vijfde klas werd een driedaagse reis georganiseerd naar het Gustav Brieglebhuis in Valkeveen bij Naarden. Dit vakantiehuis van de stichting Vakantie Kinderfeest was voor Amsterdamse scholen een populaire bestemming. Stadskinderen konden hier een paar dagen in de buitenlucht zijn om wat kleur op te doen. Mijn klas maakte deze reis samen met een andere vijfde klas. We hadden mooi weer en er werden allerlei buitenactiviteiten georganiseerd, van een puzzeltocht in het bos tot roeien op het Gooimeer en een kampvuur ‘s avonds. Ook hebben we een lange wandeling gemaakt naar de vesting Naarden om het beeld van Comenius te gaan bekijken. Onze school was tenslotte naar hem genoemd, dus dat mochten we niet missen.