blog placeholder

door: Wendy de Boer

De vervreemde en ontregelende Franse cinema

In de jaren vijftig ontstond er een reactie van Franse filmmakers op de kwaliteiten van de doorsnee commerciële film die volgens hen te gebonden zou zijn aan de formules van het studiowezen. Het tijdschrift Cahiers du cinema noemde deze beweging, met hoofdfiguren Truffaut, Rivette, Chabrol en Godard, de Nouvelle Vague.[1] Binnen deze Nouvelle Vague ontwikkelden filmmakers persoonlijke stijlen waardoor het aantal auteursfilms sterk toenam.[2] Veel van die auteurs verwezen op radicale wijze naar eigentijdse sociale en politieke omstandigheden in hun werk en experimenteerde met montage waardoor verhaallijnen geabstraheerd werden. Sommige lieten de conservatieve gedachte die heerste rond het narratief volledig los en stortte zich puur op de visuele schoonheid van het medium.[3] Jean-Luc Godard bijvoorbeeld, bekeek film vanuit semiotisch oogpunt en zag het als een systeem van tekens waarbij narratief een totaal ondergeschikte rol speelde.[4] Zijn films laten publiek vervreemdend en ontregelend achter en tonen zowel het mogelijke als het onmogelijke.

Godard’s werk Weekend uit 1967 bijvoorbeeld bevat typische elementen waar auteurs van de Nouvelle Vague veelvuldig gebruik van maakte. Hoewel verder logisch narratief gedurende deze film uitblijft, is het plot van de film wel duidelijk. Na een absurde, bijna pornografische kennismaking met de hoofdpersonen, volgen we Corinne en Roland die met de auto een weekend naar hun ouders gaan omdat hun vader op sterven ligt. Wat volgt is een gruwelijke tocht waarin de meest onmogelijke dingen gebeuren. We worden geconfronteerd met bloederige ongelukken, zinloos geweld en slachtingen van zowel dieren als mensen. Corinne en Roland ontmoeten het ene vreemde personage na het andere en doen hier halverwege ook hun beklag over wanneer een van hen zegt het een vreselijke film te vinden omdat ze alleen maar gestoorde mensen tegenkomen. Dit soort verwijzingen binnen de film zelf vinden meerdere keren plaats en waren zeer gebruikelijk in films van de Nouvelle Vague.

 Godard zorgt ervoor dat de toeschouwer zich met geen mogelijkheid kan inleven of verliezen in de film door aan de lopende band voorstellingen te creëren die een ontregelend effect hebben op de kijker. Soms lijkt beeldmateriaal ook totaal niet bij elkaar te horen: wat blijkt wanneer we een ongeluk zien van een auto en een tractor, afgewisseld met close-ups van lachende mensen die niet eens op de plaats van delict aanwezig lijken te zijn. Deze zogenaamde jump-cuts trekken alle narratieve verbanden uit elkaar en benadrukken nog sterker dat de hoofdnoot op visueel genot ligt. Ook het gebruik van tussentitels en in verhouding veel te harde muziek zorgen ervoor dat de toeschouwer er weliswaar bij blijft maar nog minder de samenhang weet te ontdekken in de film. Andere opvallendheden in Weekend die kenmerkend zijn voor filmmakers van de Nouvelle Vague zijn de lange shots die over het algemeen in de buitenlucht zijn opgenomen. Met name de shots van de personages die nietszeggend de camera in staren creëren een ongemakkelijk sfeertje. Verder wordt er ook regelmatig teruggekoppeld naar andere media. Zo passeren in Weekend namen en muziek van klassieke en moderne muzikanten de revue en raken Corinne en Roland in conflict met personages die gedichten voorlezen. Om het publiek wakker te schudden duiken er in veel films van de Nouvelle Vague hier en daar ook figuren op die het publiek aanspreken. Deze truc om te voorkomen dat men zich in de film gaat verliezen past Godard ook meerdere keren toe met bijvoorbeeld het personage Napoleon die op zeker moment recht in de camera zijn tekst opdreunt.

 In de chaos die Godard vertoont, spelen niet alleen seks en geweld een belangrijke rol maar worden ook eigentijdse politieke en sociale problemen aangehaald.[5] Zo wordt bijvoorbeeld tegen het eind van de film verwezen naar de toestanden in Afrika – wederom zonder enig narratief verband – door een donkere man die recht in de camera verteld over zijn ‘broeders’ op het arme continent.

 Aan de ene kant lijkt het alsof Godard ons te veel wil vertellen en aan de andere kant lijkt het alsof hij juist met de chaos die we op ons bordje krijgen gebeurtenissen zo wil abstraheren dat de inhoud zijn betekenis verliest. Het is de auteur Godard die als een soort bovennatuurlijke macht de beelden en geluiden op zijn manier arrangeert en het is niet aan de toeschouwers (en in Weekend ook niet aan de acteurs) om de zin daarvan volledig te kunnen doorgronden. Godard is zoals Phillip Drummond beschreef:

 ‘…the narrator par excellence in a medium with too many tales to tell and un-tell, and the supreme semiotician of the cinema, with a lifetime’s exploration of the complex links-and distances- between the sounds and images of cinema in its engagement with the human subject and the social.‘ [6]

[1] Graham, 1999, p.577 

[2] Graham, 1999, p.576

[3] Graham, 1999, p.577

[4] Graham, 1999, p.578

[5] Drummond, 1999, pp.752,753

[6] Drummond, 1999, p. 753

BIBLIOGRAFIE 

Philip Drummond, ‘Jean-Luc Godard’, in: Geoffrey Nowell-Smith (ed.), The Oxford History of World Cinema, (New York, Oxford University Press, 1999), pp. 752-753 

Peter Graham, ‘New Directions in French Cinema’, in: Geoffrey Nowell-Smith (ed.), The Oxford History of World Cinema, (New York, Oxford University Press, 1999), pp. 576-586