Iedereen heeft het wel eens, nog een keer extra controleren of de deur wel goed dicht is of het uitvoeren van een vast ritueel van opruimen. Zulke vaste gewoonten hebben geen duidelijke noodzaak. Je voelt je er enkel wat prettiger door. Voor sommige mensen is die noodzaak er wel. Zij voelen zich gedwongen handelingen te verrichten en die handelingen beheersen hun leven. De handelingen komen voort uit angst en het is voor zo’n persoon vrijwel onmogelijk om normaal te functioneren in de maatschappij. Deze mensen lijden aan een obsessief compulsieve stoornis.
Een obsessief compulsieve stoornis is een angststoornis, die bestaat uit twee kenmerken. Er is sprake van een obsessie, ook wel dwanggedachte genoemd. Een obsessie is een verstorende gedachte die herhaaldelijk binnendringt in het bewustzijn van een persoon, zelfs als deze het herkent als iets irrationeels (Chowdhury etal. 2004, zoals beschreven door Cameron, C.L., 2007). Deze gedachten brengen allerlei onaangename gevoelens bij een persoon tot stand. Een ander kenmerk is een compulsie, een dwanghandeling. Een compulsie is een zich herhalende actie die uitgevoerd wordt als reactie op een obsessie. Ze worden uitgevoerd om de onaangename gevoelens die voortgekomen zijn uit de dwanggedachte te verminderen (Cameron, C.L., 2007). Er wordt dus als het ware een soort ritueel uitgevoerd om de angst te verminderen. Mensen denken met hun handelingen een gevreesde gebeurtenis of situatie te voorkómen. Meestal is er geen sprake van samenhang tussen de obsessie en de compulsie. Iemand wast dan bijvoorbeeld tien keer zijn handen om een verkeersongeluk te voorkomen.
Over de oorzaken van een obsessief compulsieve stoornis kan geen uitsluitsel gegeven worden. Wel is duidelijk dat genetische en neurobiologische factoren sterk bijdragen aan de ontwikkeling van een obsessief compulsieve stoornis (Cameron, C.L., 2007). Ook lijken omgevings- en psychologische factoren betrokken te zijn. Er zijn allerlei verschillende theorieën die deze factoren omvatten.
Biologische theorieën beweren dat de stoornis vooral veroorzaakt wordt door kwetsbaarheid of predispositie voor de stoornis (Carter & Pollock 2000, zoals beschreven door Cameron, C.L., 2007). Veel biologische theorieën hypothetiseren dat afwijkingen in de hersenen de oorzaak zijn van de ontwikkeling van een obsessief compulsieve stoornis.
Psychologische theorieën bestaan uit gedragstheorieën en cognitieve theorieën. Gedragstheorieën gaan er van uit dat compulsies een vorm zijn van een vermijding van de angst. Cognitieve theorieën beweren dat informatieverwerking een centrale rol speelt in de ontwikkeling en handhaving van obsessies (Cameron, C.L., 2007). Individuen die een hoge mate van angst ervaren, zijn volgens cognitieve theorieën geneigd gebeurtenissen op een negatieve of catastrofale manier te interpreteren (Cameron, C.L., 2007). Er worden pathologische obsessies ontwikkeld wanneer bezorgdheid over kwaad en gevaar verbonden wordt met individuen en situaties waarmee de patiënt regelmatig geconfronteerd wordt in het dagelijks leven (Waters & Barrett 2000, zoals beschreven door Cameron, C.L., 2007).
Omgevingstheorieën leggen de nadruk op de rol van de familieomgeving in de ontwikkeling en handhaving van een obsessief compulsieve stoornis. Deze nadruk is logisch, omdat de meerderheid van de patiënten een veelbetekenend deel van hun leven doorbrengt in de aanwezigheid van familie. Omgevingstheoretici geloven dat stress- en angstgeladen familieomgevingen de waarschijnlijkheid vergroten op een obsessief compulsieve stoornis. Ook overdreven ouderlijke bescherming en kritiek op fouten worden gezien als stress- en angstgeladen familieomgevingen (Cameron, C.L., 2007). Kritiek en berisping door ouders voor het niet nemen van adequate voorzorgmaatregelen kunnen leiden tot de ontwikkeling van kwaadvermijdend gedrag, zoals compulsies. Er wordt bijvoorbeeld gespeculeerd of de vorming van vermijding, voorzichtigheid en angst bij nabije familieleden kwetsbare mensen vatbaar kan maken voor een obsessief compulsieve stoornis (Cameron, C.L., 2007). Ook zijn er enkele omgevingstheoretici die geloven dat de vorming van houdingen en stijlen van denken, die zich ontwikkelen gedurende de beginjaren, belangrijk zijn (Waters & Barrett 2000, zoals beschreven door Cameron, C.L., 2007). Deze houdingen kunnen voortkomen uit verschillende beïnvloedende bronnen, zoals familie, school en de kerk, waar strenge morele gedragslijnen kunnen bestaan.
Uit onderzoek is gebleken dat een obsessief compulsieve stoornis (OCD) het beste te behandelen is wanneer medicatie en psychotherapie gecombineerd worden (Christenson, Hadzi-Pavlovic, Andrews & Mattick 1987, zoals beschreven door Cox & Swinson, 1993). Vaak worden deze behandelmethodes ook afzonderlijk van elkaar toegepast en daarom zullen beide methodes besproken worden. Enkele jaren geleden werd er een richtlijn voor een behandeling van OCD met behulp van medicatie opgesteld. De behandeling wordt gestart met selectieve serotonine heropnameremmers (SSRI’s) zoals Prozac, Seroxat en Lexapro. Wanneer het effect onvoldoende is, kan men een extra anti-psychoticum toedienen. Wanneer de cliënt nog steeds niet goed reageert op de behandeling kan men kiezen voor een andere SSRI of voor het toedienen van clomipramine, een antidepressiva (Williams & Wilkins, 1998). Daarnaast krijgen de cliënten vaak ook benzodiazepine toegediend, om de angstaanvallen tegen te gaan. Het optimale effect van de medicatie wordt meestal na drie maanden bereikt. Wanneer de medicatie wordt gestopt, krijgen vrijwel alle cliënten een terugval en werkt de medicatie niet meer effectief wanneer de behandeling hervat wordt.
Psychotherapie wordt vaak naast, maar soms ook afzonderlijk van, medicatie toegepast in de behandeling van OCD. Deze vorm van behandeling is onder te verdelen in twee takken: de cognitieve therapie en de gedragstherapie. Wanneer men cognitieve therapie gebruikt in de behandeling van OCD is het doel om cliënten te leren hun disfunctionele gedachten over stimuli en situaties die gevreesd worden te herkennen, te accepteren en te corrigeren. Gedragstherapie blijkt heel geschikt te zijn voor de behandeling van onder andere angststoornissen, fobieën, depressies en dwanghandelingen. Aangezien OCD te maken heeft met dwanghandelingen en angsten, is gedragstherapie dus ook een uiterst effectieve manier van behandeling. Het doel van de therapie is ten eerste om klachten en problemen van de patiënt op te heffen en ten tweede om de cliënt geheel centraal te stellen. Als eerste wordt het problematische gedrag vastgesteld en vervolgens probeert men te achterhalen wanneer en hoe de problemen ontstaan zijn. Gedragstherapie is meestal van korte duur. Gemiddeld worden cliënten in tien tot twintig sessies behandeld, maar dit is voor iedere patiënt verschillend.
Alle theorieën met betrekking tot de oorzaken van een obsessief compulsieve stoornis zijn alternatieve manieren om de ontwikkeling en handhaving van OCD te begrijpen. Er is geen absolute of enkele aanwijzing van oorzakelijkheid. Ditzelfde geldt voor de behandelmethodes. Er is geen meest effectieve behandelmethode te noemen, omdat de stoornis en de behandeling daarvan voor iedere cliënt verschillend is.
De oorzaken die in de theorie aangedragen worden voor de ontwikkeling en handhaving van een obsessief-compulsieve stoornis, lijken in de praktijk ook te worden gehanteerd. Zo zijn er verschillende theorieën gevonden, en al deze theorieën lijken in de praktijk een uitgangspunt te vormen. Volgens meneer De Vries kunnen zowel biologische als psychologische factoren van invloed zijn op het ontwikkelen van een obsessief-compulsieve stoornis. Omgevingsfactoren worden in de praktijk echter meer gezien als een doorslaggevende rol dan een echte oorzaak. Er wordt vanuit gegaan dat er al een kwetsbaarheid voor de stoornis moet zijn, willen omgevingsfactoren ervoor zorgen dat een cliënt daadwerkelijk een obsessief-compulsieve stoornis ontwikkelt. Al met al komt de theorie voor het grootste deel overeen met de praktijk.
In de theorie worden twee methoden genoemd voor de behandeling van een obsessief-compulsieve stoornis, namelijk psychotherapie en medicatie. Het beste behandelresultaat wordt bereikt wanneer beide methoden gecombineerd worden. In de praktijk blijkt dit ook het geval te zijn. Naast cognitieve therapie wordt op advies van een psychiater medicatie gebruikt wanneer dit nodig is. Op dit punt komen theorie en praktijk overeen. Een verschil is echter dat de theorie noemt dat er zowel gebruik wordt gemaakt van cognitieve- als gedragstherapie. In de praktijk gaat de voorkeur echter uit naar een cognitieve behandeling. Ook de doelstelling van de behandeling die gegeven wordt in de theorie komt niet overeen met de doelstelling die men in de praktijk heeft. De psychologen houden zich namelijk niet bezig met de bewustmaking van het disfunctioneren van de cliënt, maar voornamelijk met de genezing van de cliënt. Hieruit kan men concluderen dat een aantal punten uit de theorie overeenkomen met de praktijk en dat op andere gebieden juist geen overeenkomsten te noemen zijn.