blog placeholder

In dit artikel behandel ik veel dingen die er toe geleid hebben tot de evolutie, waarin het wetenschappelijk klopt. Of te wel de evolutie theorie van Darwin. Ik behandel ook kort de andere soorten theorieën, en leg uit waarom deze niet kunnen kloppen. Ook behandel ik de reis die Darwin heeft moeten doen om tot zijn theorie te kunnen komen. En ik kijk ook welke rol de aarde in de evolutie heeft gespeeld. Mijn hoofdvraag voor mijn artikel is: Hoe heeft de evolutie van de mens zich ontwikkeld? Deze ga ik beantwoorden door middel van een aantal deelvragen, die ik één voor één gaan behandelen, en zo voldoende informatie heb gekregen om de hoofdvraag goed te kunnen beantwoorden.

“Welke soorten evolutie theorieën zijn er?”

Er zijn verschillende soorten evolutie theorieën, degene die ik ga behandelen zijn:

  1.  Creationisme
  2.  Intelligent design
  3.  Theïstisch evolutionisten.
  4.  Darwinisme
  5. Materialisme

 

Creationisme

Deze evolutie theorie gelooft dat de aarde in 6 dagen is geschapen. Zonder maar dan ook enige verschillende mensen. Ze geloven ook dat de mensen niet afstammen van de Apen. Dat we allemaal familie van elkaar zijn, doordat we allemaal dezelfde voorouders hebben genaamd: “Adam en Eva” 

Ik zal de 6 dagen van het creationisme samengevat uitleggen van dag 1 tot en met dag 6.

 

1e dag.

Het was eerst een wereld vol duisternis, dus god besloot dat er licht moest komen. En dat kwam er ook er was een scheiding tussen licht en duisternis. De duisternis noemde hij nacht en het licht noemde hij dag.

 

2e dag.

God besloot dat er een hemel en aarde moest komen. Daarom besloot hij om de wateren te scheiden. Er kwamen wateren onder de hemel en wateren boven de hemel, dus in de hemel zelf.

 

3e dag.

God besloot dat de wateren onder de hemel, samen moest vloeien, zo ontstond er zee het land kwam te voorschijn, ook wel de aarde genoemd. Hij besloot ook dat de aarde vruchtbaar moest zijn, vol met grassprietjes, bomen met vruchten en kruiden.

 

4e dag.

God besloot dat er lichten moesten zijn in het gedeelte tussen aarde en hemel. Dit was voor de scheiding tussen te maken tussen dag en nacht. Dit lijden tot tijden, dagen en jaren. Hij maakte twee grote lichten, het grote licht voor de dag, en het kleine licht voor s’nachts.Deze kwamen tussen de hemel en aarde om de aarde van licht te voorzien.

 

5e dag.

God besloot dat er leven moest zijn. Hij vond dat er dieren moesten leven in de zee (vissen) en dat er vogels vrij konden vliegen in de lucht. Hij maakte de dieren van groot tot klein. Van Walvis tot aan een goudvisje. Hij maakte de dieren vruchtbaar, zodat deze zich konden voortplanten.

 

6e dag.

God besloot dat er ook leven op de aarde moest zijn. En hij schiep verschillende soorten landwezens, bijv. wild, insecten en vee. Deze waren ook allemaal vruchtbaar en moesten zorgen voor een goed gevulde wereld. God was nog niet helemaal klaar, hij vond dat er iemand de heerschappij over de aarde moest hebben. Dus hij besloot de mens te maken. Hij maakte man en vrouw, en zorgde dat ze vruchtbaar waren, zodat ze zich konden voortplanten.

 

 

“Intelligent Design”

Nieuwe vorm van creationisme door wetenschappers die in Amerika ontstond. Deze stroming stelt dat de evolutietheorie niet verklaart hoe de vele, diverse soorten van leven zijn ontstaan.Deze wetenschappers stellen dat alle organismen nooit spontaan of toevallig zou kunnen hebben ontstaan.Doordat elke organisme heel ingewikkeld en specifiek in elkaar zit, lijkt dit niet mogelijk dat dit door evolutie is ontstaan.Dus deze theorie houdt dus eigenlijk heel simpel in, dat we zijn ontworpen door een intelligente schepper, maar wie of wat die intelligente schepper is, is nog onduidelijk.

 

 

“Theïstisch evolutionisten”

Deze evolutie theorie houdt in, dat een schepper (god) een basis van leven op de wereld heeft gebracht. Deze levensvormen hebben zich uiteindelijk verder ontwikkeld. Bijv. Eerst liep de mens op 4 poten, nu loopt de mensachtige op 2 benen.Er is echter wel 1 probleem bij deze evolutie: Hoe verklaren we dan want er in de bijbel beschreven staat over Adam en Eva?Deze vraag zal waarschijnlijk de komende jaren/eeuwen onbeantwoord blijven.

 

 

“Darwinisme”

Deze evolutie theorie houdt in, dat alle organismen die nu op aarde voorkomen, voort komen uit verschillende dieren. Bijv. de mens heeft zich ontwikkelt uit de aap. De ontwikkeling gaat in verschillende stappen, zo heb je tussen aap en mens ook vormen die op een aap en mens lijken. De ontwikkeling houdt ook in dat niet alle schepsels het overleven. Dit is de wet van “Survive of the fittest”. Schepsels die zo zijn ontwikkelt dat ze niet kunnen overleven, door bijv. niet aan voedsel te komen, die soorten sterven uit. Volgens de theorie houd het in dat alleen de sterkste schepsels overleven en zich verder zullen voortplanten. “The Survive of the Strongest”.

 

 

“Materialisme”

Deze evolutie theorie houdt alles om je heen invloed heeft op je ontwikkeling. Bijv. Je groeit op in een rijk gezin, dan zul je waarschijnlijk anders gedragen dan wanneer je in een arm gezin bent opgegroeid.Dit kan ook invloed hebben gehad op de evolutie van de mens. Dit heeft er misschien voor gezorgd dat er verschillende soorten karakters van mensen zich hebben ontwikkeld, en wie weet zelfs verschillende soorten mensen.

 

 

Hoe ontdekte Darwin zijn theorie?

 

Voorgeschiedenis.

Charles Darwin werd als vijfde kind geboren in 1809. Hij was de jongste van de twee zonen van de rijke arts Robert Waring Darwin (1766-1848) en zijn vrouw Susannah Wedgwood (1765-1817). Zijn grootvader Erasmus Darwin was een arts, dichter en een filosoof. Zijn andere grootvader was de industriële Josiah Wedgwood. Charles Darwin werd door zijn vader meer gedoopt, omdat zijn vader dat als verplichting zag, dan dat hij heet deed voor het geloof. Zijn ouders waren wel allebei gelovig, maar zijn vader was een vrijdenker. Een vrijdenker is iemand die zich niet laat leiden door autoriteitsgeloof of traditie. Maar zich laat leiden door de wetenschap en logica. Maar de moeder van Charles nam de kinderen wel mee naar de mis in de Unitaristische kerk. Dat is een christelijke stroming die de leer van de goddelijke drie-eenheid verwerpt. Vanaf 1817 ging Charles naar de dorpsschool die door de priester van de Unitaristische kerk geleid werd. In dat jaar stierf ook Charles’ moeder, hij was toen acht jaar oud. Vanaf september 1818 werd Charles naar de Shrewsbury School gestuurd. Charles toonde al op jonge leeftijd zijn liefde voor de natuur aan. Hij verzamelde alle mogelijke dingen, schelpen, zegels, munten en mineralen. Maar vooral vogels en insecten trokken zijn aandacht. In de zomer van 1825 werkte Charles als de assistent van zijn vader. Zijn vader hoopte dat Charles later zijn dokter praktijk over zou nemen. Die herfst begon Charles dus aan de studie medicijnen op de Universiteit van Edinburgh in Schotland. Maar omdat Charles niet zo goed tegen bloed kon, verwaarloosde hij zijn studie, omdat hij nooit practica deed. In zijn vrije tijd kreeg Charles les van John Edmonstone, hoe hij dieren kon opzetten. John Edmonstone was een vrijgemaakte donkere slaaf. Hij vertelde Charles verhalen over de regenwouden van Zuid-Amerika. In zijn 2de studie jaar werd Charles lid van een studentenvereniging Plinian Society. Plinian Society was een studentenvereniging voor studenten die geïnteresseerd waren in natuurhistorie. Charles volgde ook de colleges van de anatoom Robert Edmond Grant. Grant was een aanhanger van de hypothese van Saint-Hilaire en Lamarck. Die dachten dat tijdens het leven van organismen verkregen eigenschappen leiden tot evolutie van soorten. In de winter van 1826-1827 ging Charles met Grant mee op veldonderzoek langs de Firth of Forth, waar Grant en zijn studenten altijd onderzoeken deden naar de levenscyclus van zeedieren. Tijdens dit onderzoek vond ze homologieën, vergelijkbare organen in verschillende soorten. Grant zag deze homologieën als bewijs voor een gemeenschappelijke voorvader, dus voor evolutie. In maart 1827 hield Darwin een presentatie voor de Plinian Society, over zijn ontdekking dat de zwarte bolletjes die vaak in oesters worden gevonden, bloedzuigers waren. Hij volgde ook colleges in natuurhistorie van de mineraloog Robert Jameson(1774-1854). Van Jameson leerde Darwin methode uit de stratigrafie. Stratigrafie is de beschrijving en de relatieve datering van gesteentelagen. En hij leerde ook de taxonomie van planten kennen. Taxonomie is het vinden, beschrijven, indelen en benoemen van organismen. Ook assisteerde hij Jameson bij zijn werk over de uitgebreide collectie van het Royal Museum, toen der tijd een van de grootste van Europa. Maar Robert Darwin vond dat zijn zoon niks nuttigs aan het doen was en hij besloot dat Charles dan maar dominee moest worden. Hij schreef hem in voor een studie theologie aan het Christ’s College van de universiteit van Cambridge. Charles kwam daar zijn neef William Darwin (1805-1880) tegen, met wie hij de rest van zijn leven contact mee zou houden. Naast hun studies gingen ze samen vaak met vrienden paardrijden of schieten en hielden ze zich bezig met het verzamelen van opgezette kevers, op dat moment was dat een rage. William bracht Darwin in contact met de hoogleraar botanie, John Stevens Henslow(1796-1861), die veel van kevers afwist. Darwin besloot voortaan Henslows colleges in natuurhistorie te volgen, en hij werd zijn favoriete student. Ook las Darwin in die tijd het werk van de theoloog William Paley en hij was gefascineerd door diens argument van een intelligente ontwerper van de natuur(een zogenaamde Godsbewijs). Paleys ideeën zouden later een rol gaan spelen bij het ontstaan van Darwins theorie van natuurlijke selectie. In januari 1831 deed Darwin examen voor theologie. Hij was goed in klassieke studies, wiskunde en natuurkunde en hij deed het ook goed in theologie, daardoor had hij de tiende score van de 178 geslaagden. Nadat hij geslaagd was bleef Darwin tot juni in Cambridge. Door Henslows advies liet Charles zich niet tot priester wijden. Hij werd geïnspireerd door de boeken van Alexander von Humboldt, en hij besloot met een aantal medestudenten naar Tenerife te reizen om daar de natuur van de tropen zelf te onderzoeken. Hij leerden daarom Spaans en volgde de colleges van de geoloog Adam Sedgwick(1785-1873). Sedgwick was zeer tevreden over Darwin en nam hem in de zomer van 1831 mee als assistent naar Wales om daar gesteentelagen te bestuderen. Eenmaal terug van deze reis, vond Darwin thuis een brief van Henslow, die hem wees op de kapitein van de HMS Beagle, Robert FitzRoy(1805-1885). FitzRoy zou vier weken later vertrekken voor een onderzoeksreis naar onder andere Zuid-Amerika, en hij was nog op zoek naar een natuuronderzoeker die hem op de lange reis gezelschap kon houden, maar ook zelf onderzoek zou kunnen doen. Omdat de reis twee jaar zou duren, stemde Robert Darwin in eerste instantie niet mee in. Maar naar dat een broer van zijn overleden vrouw hem overgehaald had, mocht Charles mee op reis. Charles was toen 22 jaar oud.

 

De Reis

Charles was bijna vijf jaar lang met de Beagle op reis geweest. De reis verliep van 1831-1836, maar de meeste tijd vaarden ze niet, maar besteedden ze aan het onderzoek op het land. Charles onderzocht de geologie en de natuur van de gebieden waar de Beagle aanlegde. Hij verstuurde ook planten en andere vondsten met opmerkingen over zijn ontdekking naar Cambridge. De meeste planten die Darwin tegen kwam waren nieuwe soorten. Door deze ontdekking vestigde Darwin zijn naam als natuuronderzoeker. Door dat Charles al zijn beschrijvingen nauwkeurig en uitgebreid maakten, kon hij hier later een basis van maken voor zijn latere werk. Darwin schreef zijn familie veel brieven over hoe de reis verliep en wat ze allemaal hadden meegemaakt. Zijn familie bewaarden deze brieven en hier maakte Darwin later weer een reisverslag van, dat in 1839 gepubliceerd werd onder de titel The Voyage of the Beagle. In dit reisverslag stond een overzicht van alle belangrijke ontdekkingen die Darwin had gedaan. Maar ook inzichten in de sociale, politieke en volkkundige situatie van de gebieden die hij had bezocht. Hier in werd zowel de koloniale als de oorspronkelijke bewoners van deze gebieden beschreven. Voordat Charles op reis ging met de HMS Beagle kreeg hij van FitzRoy een boek van de geoloog Charles Lyell. Dit was een exemplaar van het eerste gedeelte van Princlipes of Geology. Charles Lyell legde in zijn boek de theorie van het uniformitarianisme uit, het idee dat de vorming van de Aarde een zeer langdurig en geleidelijke proces is. FitzRoy en Darwin waren beide gefascineerd van Lyells werk. Maar FitzRoy zal later zowel Darwins ideeën als Lyells ideeën afwijzen, omdat hij streng gelovig werd. Op 27 december 1831 vertrok de HMS Beagle vanaf Devonport, dat ligt vlakbij Plymouth in Engeland. Darwin had tijdens de reis aanboord van de HMS Beagle veel last van ernstige zeeziekte. Op 16 januari 1832 bereikte de HMS Beagle Kaapverdië. Daar ontdekte Darwin op het eiland Santiago een gesteentelaag bestaande uit sterk verhitte koraal- en schelpfragmenten in een klif van vulkanische gesteente. Dit kwam overeen met Lyells idee dat de beweging van het aardoppervlak geleidelijk is in plaats van snel. Vanwege zijn nieuwe inzicht in de geologie van het eiland dacht Darwin erover een boek over geologie te schrijven. In Februari verkende Darwin Zuid-Amerika. Hierbij kwam hij in Bahia, Rio de Janeiro, Montevideo, Buenos Aires en Bahia Blanca. In November kwam de HMS Beagle aan bij de Vuurland. In Februari 1833 zeilden ze naar de Falklandeilanden, om vervolgens weer terug te keren naar Montevideo. Vanaf Montevideo zouden in 1833 telkens anderen tochten gevaren worden. Met telkens Montevideo als begin en eindpunt. Darwin werd in oktober 1833 een aantal weken ernstig ziek. Om welke ziekte het ging is niet bekend. In November vertrok de HMS Beagle voor goed uit Montevideo en vaarden ze naar het Zuiden. Begin juni 1834 vaarden de HMS Beagle via de Straat Magellaan naar de Grote Oceaan. Tussen januari en juli 1835 verkende de Beagle de Westkust van Zuid-Amerika. Hierbij kwamen ze in Valdivia, Concepción, Santiago, Valparaíso, Mendoza, Copiapo en Callao. Vanaf Valparaíso vertrok Darwin de Andes in. Om daar ook onderzoek te doen naar de Natuur en de verschillende soorten volkeren. Nadat Darwin was terug gekeerd uit de Andes, vaarden ze verder zuidwaarts, waar ze onder andere bij het eiland Chiloe kwamen. In de pampa’s van Patagonië herkende Darwin in terrassen gemaakt van grind en schelpen, voormalige strandkusten. Deze waren door de geleidelijke beweging van de de ondergrond boven het zeeniveau te komen te liggen. Nadat Charles Darwin in Chili een aardbeving had meegemaakt. Zag Darwin dat na de aardbeving mosselbedden boven de kustlijn liggen, dit was voor hem een indicatie dat tijden de aardbeving de ondergrond omhoog bewogen was. Op verschillende locaties in Zuid-Amerika vond Darwin reusachtige fossielen van uitgestorven zoogdieren in lagen met moderne schelpen, hieruit kon Darwin concluderen dat die fossielen die hij vond pas zijn gestorven. Want er was geen aanwijzing dat deze soorten zoogdieren gestorven waren door de klimaatverandering of een grote ramp, zoals een tsjunami. Een van de dieren die Darwin herkende in de fossielen die hij vond, was een uitgestorven reuzenluiaard, ook wel Megatherium genoemd. En andere fossielen deden hem aan gordeldieren denken. Darwin naam aan dat de uitgestorven dieren die hij daar vond, verwant stonden met de dieren die wij in Europa hadden. Toen Darwin eenmaal terug was in Engeland van zijn reis, liet anatoom Richard Owen Darwin zien dat de soorten die hij vond heel nauw in verwant stonden met de Europese soorten. Dit was voor Darwin het bewijs dat de evolutie op verschillende continenten onafhankelijk van elkaar verloopt. Op Vuurland liet de HMS Beagle drie inboorlingen, die ze als gijzelaars hadden meegenomen, achtergelaten als missionarissen. De drie inboorlingen waren in de twee jaar dat ze in Engeland waren, heropgevoed en ook beschaafd geworden. Toen Darwin de familie zag van de drie inboorlingen, zag hij ze metten als erbarmelijke wilden. Toen de HMS Beagle later weer terug keerden naar Vuurland, hadden de drie inboorlingen hun ouden levensstijl weer opgepakt en waren ze weer wilden. De drie inboorlingen vertelde Darwin dat ze hier zich meer thuis voelden en dat ze graag wild wilden zijn. Door deze ervaring dacht Darwin dat mensen niet zoveel verschild van dieren. Terwijl de meeste geleerden in die tijd daar anders over dachten. Darwin geloofden dat verschillen in de beschaving veroorzaakt wordt door de cultuur waarin je leeft, en niet door het soort ras dat je bent. De HMS Beagle reisden in September 1835 naar de Galapagoseilanden. Op die eilanden verzamelde Darwin verschillende soorten vogels. En hij wat hem opmerkten was dat op elk eiland de spotlijsters verschillend waren. Van lokale vissers hoorden Darwin dat de vissers aan de landschildpad zelf kon herken van welk eiland ze vandaan kwamen. Darwin besloot een jonge Galapagosreuzenschildpad van de Galaposeilanden mee te nemen. Nadat Darwin de schildpad nauwkeurig bestudeerd had, gaf hij de schildpad aan een vriend in Australië. Hier levende ze in verschillende dierentuinen. Een genetische onderzoek wees dat de schildpad in 1830 geboren was. En op 22 juni 2006 overleed de schildpad genaamd, Harriet. En wordt verondersteld dat ze het oudste dier op Aarde geweest was. Per post ontving Darwin het tweede deel van Lyells Principles of Geology. In dit boek sloot Lyell de grootschalige evolutie uit, beschreef hij zijn idee van bepaalde stamvormen waaruit verwante soorten konden ontstaan. Door de waarnemingen die Darwin tijdens zijn reis gedaan had, was hij inmiddels veel verder met die theorie. De HMS Beagle vaarden verder langs Tahiti in november 1835. Nieuw-Zeeland bereikten ze in december. In Australië bleven ze van januari tot en met april 1836. De Cocoseilanden en Mauritius bezochten ze in April. En Kaapstad werd bereikt in mei. In de dieren die Darwin zag in Australië, herkende hij geen Europese soorten. Voorbeelden hiervan zijn de kangoeroeratten en de vogelbekdieren. Hierdoor dacht Darwin dat er misschien twee verschillende scheppers aan het werk geweest waren. Darwin had eerder bedacht dat atollen gevormd worden door het wegzinken van oude vulkanen. Atollen zijn ringvormige eilanden van koraal. Darwin’s hypothese, kreeg bewijs toen de HMS Beagle de Cocoseilanden bezocht. In Kaapstad ontmoetten de bemanning van de HMS Beagle de astronoom John Herschel. John Herschel correspondeerde in die tijd met Lyell over de oorsprong van verschillende soorten. De vermoedens van Darwin over de spotlijsters en schildpadden op de Galapagoseilanden en de verschillende tussen de falklandwolven op verschillende Falklandeilanden begonnen steeds vastere vormen te krijgen. Op de terugreis naar Engeland schreef Darwin dat zijn waarnemingen in tegenspraak waren met de onveranderlijkheid van soorten in de natuur. De terugreis van de HMS Beagle ging vanaf Kaapstad naar Sint-Helena(juli), van Sint-Helena naar Bahia in Zuid-Amerika. Hier kwam de HMS Beagle aan op 1 augustus 1836. In augustus verkende ze Pernambuco, om daarna definitief terug te keren richting Engeland. Op 2 oktober 1836 arriveerde de HMS Beagle in Engeland. De reis duurde in totaal vier jaar, tien maanden en vijf dagen.

 

Na de Reis.

Tijdens de reis zorgde Henslow dat de reputatie van zijn leerling Darwin steeg. Hij deed dit door een kleine groep geleerde te laten kijken naar de studieobjecten en brieven die Darwin verzond naar Henslow in Engeland. Toen Darwin eenmaal terug was in Engeland, was hij binnen de wetenschappelijke gemeenschap een grote bekendheid geworden. Nadat hij zijn familie bezocht had in Shrewsbury, ging Darwin naar Cambrigde om Henslow te zien. Henslow adviseerden Darwin welke geleerden hij moest benaderen om de verzamelde objecten van de reis met de Beagle te beschrijven en te catalogiseren. Darwins verzamelingen waren zo groot, dat de kans bestond dat sommige objecten nooit bestudeerd konden worden. Henslow hielp Darwin met het beschrijven van de objecten. Henslow zelf nam de planten voor zijn rekening. En Darwins vader zorgde voor financiers, zodat Darwin zich geen druk hoefden te maken over zijn inkomen, en zich volledig op het onderzoek kan richten. Op 29 oktober ontmoette Darwin zijn vroegere leraar Charles Lyell, hij bracht hem in contact met Richard Owen. Owen was op dat moment een zeer bekende paleontoloog, en hij hielp Darwin door zijn fossielen te bestuderen. Tijdens het bestuderen deed Owen een aantal verassende ontdekkingen. Owen had onder andere de beschikking over een bijna complete skelet van de toen nog onbekende reuzenluiaard(Scelidotherium), een schedel van een enorm zoogdier(Toxodon) en pantserfragmenten van het enorme gordeldier(Glyptodon). Deze uitgestorven dieren bleken nauw verwant met de nog levende soort van Zuid-Amerika te zijn, maar ze waren geen verwanten van soorten op andere continenten, zoals Darwin dacht tijdens zijn reis. Deze ontdekking zette Darwin aan het denken. Darwin verhuisde in december 1836 naar Cambridge om het werk aan zijn verzamelingen te overzien en om zijn reisverslag nog eens nauwkeurig te bekijken. Daar schreef hij ook zijn eerste wetenschappelijke publicatie, over de opheffing van het land in Zuid-Amerika. Doordat Lyell erg enthousiast was over Darwin, mocht Darwin op 4 januari 1837 zijn eerst wettenschappelijke publicatie voorlezen voor de Geological Society in London. En ook op diezelfde dag presenteerde hij zijn opgezette zoogdieren en vogels uit zijn verzameling aan de Zoological Society. De ornitholoog(een vogelkenner) John Gould ontdekte dat de vogels die Darwin had meegebracht van de Galápagoseilanden niet, wat Darwin dacht, een kruising tussen vinkachtigen en lijsters waren. Maar in feiten waren het twaalf afzonderlijke soorten vinken. In februari 1837 hield Lyell een toespraak waarin hij Owens ontdekkingen tijdens het bestuderen van Darwins fossielen noemde als bewijs voor de continuïteit van soorten op een bepaalde continent. Darwin hij zijn vinken niet gelabeld per eiland, maar doordat hij in de notities van andere mensen die ook mee vaarden mocht kijken. Ontdekte hij dat de elke van de door Gould beschreven soort van een andere eiland af kwam. De zoöloog Thomas Bell toonde aan dat de Galapagosreuzenschildpad, die Darwin had meegenomen, een inheemse soort was op de Galapagoseilanden. Rond maart 1837 schreef Darwin in een geheim gehouden boekje voor het eerst over het idee dat een soort tot een andere soort kan ontwikkelen. Dit was volgens hem de verklaring voor de overeenkomsten tussen levende en uitgestorven dieren in Zuid-Amerika en de verschillende soorten op elk eiland in de Galapagoseilanden. Vanaf juli 1837 was Darwin er van overtuigd dat de evolutie een boom vertakkende evolutie was. In deze boom was geen sprake van “hogere” en “lagere” levensvormen, zoals bij de lineaire evolutie van Lamarck wel het geval was. In maart 1837 verhuisde Darwin naar London, waar hij onderdeel uit maakten van de sociale bovenklasse van Victoriaanse geleerden en filosofen. Dankzij de invloed van filosofen als Charles Babbage was het idee dat de schepping via natuurwetten beschreven kon worden in plaats van door wonderen verklaard, in de sociale elite geaccepteerd. Charles ging veel om met zijn oudere broer Erasmus, lid van de Whig Party. De Whig Party was een politieke partij die Democratisch en Liberaal was. Eenmaal aan het werk in London kwam Charles in aanraking met het werk van Thomas Malthus. Malthus’ ideeën over menselijke populaties hielden in dat wanneer het aantal nieuw geborenen niet beperkt blijft, dat tenslotte de populatie te groot wordt en er geen genoeg voedsel meer is voor iedereen. Darwin besefte dat dit ook van toepassing is in de natuur bij dieren. Hij legde Malthus’ idee naast de ideeën van onder andere de Franse botanicus Augustin Pyramus de Candolle over een strijd om het bestaan in de natuur. De Candolle dacht dat de strijd om bestaan zorgt voor de dood van de overschot van de populatie en hierdoor de populatie gelijk door blijft. Dit bracht Darwin tot een nieuw idee, die hij op 28 september 1838 schreef. Darwin schreef dat het overschot aan nakomelingen in de natuur, en het daarom sterven van een deel daarvan, ertoe leiden dat de individuen met de beste eigenschappen overblijven. En omdat alleen de overlevende individuen nageslacht kunnen krijgen, zullen de voordelige eigenschappen bij steeds meer dieren van de populatie voor komen, en de nadelige eigenschappen zullen verdwijnen. Hierdoor kan een soort zo veranderen dat een nieuw soort zal ontstaan. Dit noemde hij de natuurlijke selectie. Nadat Darwin op het idee van de natuurlijk gekomen was, ging hij nog meer tijd besteedde aan zijn onderzoek over het ontstaan van soorten. Hij bestudeerde gegevens over veeteelt en hij deed experimenten met planten, om daarmee de bewijs te vinden dat soorten niet onveranderlijk zijn. Maar de bezigheid die toen het belangrijkste was, was de publicatie van de wetenschappelijke resultaten van de reis met HMS Beagle. In 1839 verscheen het reisverslag van de kapitein FitzRoy, waar ook een deel van het verslag van Darwin in stond. Darwins werk werd erg gewaardeerd door het publiek, dat hij besloot om zelfstandig een boek uit te geven. Dat boek werd later in dat jaar uitgebracht en de titel was The Voyage of the Beagle.

 

Publiceren van ontdekkingen.

Begin 1842 schreef Darwin aan Lyell dat hij geloofde in evolutie van soorten. Lyell bleek vooral teleurgesteld, waardoor Darwin zijn eigen idee over spontane introductie van nieuwe soorten niet langer meer ondersteunde. Begin 1844 lichtte Darwin ook de bioloog Joseph Dalton Hooker, een vriend van Darwin, in over zijn theorie. Hooker schreef terug dat hij Darwins idee van de evolutie als het idee van de introductie van nieuwe soorten geloofwaard vond. En hij was erg nieuwsgierig naar het mechanisme dat Darwin voor de evolutie bedacht had. Dit was voor Darwin weer een motivatie om verder te gaan met zijn theorie. In november 1844 verscheen het boek Vestiges of the Natural History of Creation, geschreven door de journalist Robert Chambers, maar het boek werd anoniem gepubliceerd. Het boek beschreef onder andere evolutie van soorten en het wakkerde de interesse in de evolutie aan. Maar Darwin was erg kritisch op dit boek, niet alles wat er in stond vond hij geloofwaardig. Toch gebruikte Darwin het boek om punten in zijn eigen theorie aan te scherpen. In 1847 lichtte hij Hooker in over zijn uiteindelijke theorie. Hooker hielp Darwin door inhoudelijke kritiek te leveren, maar hij accepteerde Darwins afwijzing van spontane introductie van soorten niet. Naar een paar jaar met andere onderzoeken bezig geweest te zijn, besloot Darwin in 1854 weer verder te gaan aan zijn evolutie theorie. In november 1854 realiseerde Darwin voor het eerst dat het uit elkaar groeien van twee soorten veroorzaakt kon worden door het zich aanpassen aan verschillende leefomstandigheden in de natuur. Rond 1856 las Lyell het werk van Alfred Russel Wallace over nieuwe soorten. Lyell zag meteen overeenkomsten met Darwins theorie, en waarschuwde Darwin dat hij het moest publiceren voordat Wallace met de eer zou strijken. Darwin zag geen bedreiging van Wallace maar besloot toch een korte verhandeling over de evolutie te schrijven. Dit was echt niet zo een groot succes, omdat Darwin een schrijver was die alles graag tot op het haar aan toe uit wilde leggen. Daarom besloot Darwin dat zijn werk een boek moest worden. Hij zocht contact met correspondenten om zo meer bewijs te vinden. Een van zijn correspondenten was Wallace, die graag met Darwin wilde samenwerken. Lyell regelde dat Darwin boek gedrukt zou worden door John Murray. Op 24 november 1859 verscheen Darwins boek On the Origin of Species. Echter de eerst Nederlands vertaalde boek verscheen pas in 1890 onder de titel De oorsprong der soorten. Het boek beschrijft het principe van natuurlijke selectie en het maakte een gemeenschappelijke afstamming van al het leven geloofwaardig. Het boek bleek goed te verkopen niet alleen in Engeland, maar over de hele wereld. De 1250 exemplaren die bij de eerste druk waren gedrukt waren direct al uitverkocht. In het boek wordt geconcludeerd dat soorten veranderen en dat ze ontstaan uit andere soorten. Ook beschrijft het boek dat er veel nakomelingen geboren worden maar de populatie constant blijft. Dit concludeert dat er veel nakomelingen strijden om het bestaan. Of te wel de struggle of life. Ook beschrijft het boek dat sommige variaties van soorten meer kans op bestaan hebben in een bepaalde omgeving. Dit komt aanbod als survival of the fittest. Hierdoor blijven de soorten met de beste eigenschappen leven en zullen de nakomelingen ook over de eigenschappen beschikken, waardoor er alleen nog maar een sterke soort overblijft. Dit noemde Darwin de natuurlijke selectie.

 

 

Welke verschillende (homo)soorten zijn er in Darwin’s evolutie

De bestaande mensachtige zijn:

 

  • Australopithecus afarensis
  • Australopithecus robustus
  • Australopithecus africanus
  • Australopithecus habilis
  • Homo erectus
  • Neanderthalensis
  • Homo Sapiens

 

 

Australopithecus afarensis

De Australopithecus afarensis is een uitgestorven mensachtige uit Oost Afrika. Het is een van de oudste bekendste mensachtige en zijn maar zeer weinig fossielen van gevonden. Het eerste fossiel van de Australopithecus afarensis werden gevonden door de onderzoekers Donald Johanson, Yves Coppens en Tim White in het huidige Ethiopië. De Australopithecus afarensis was bijzonder klein en zijn lengte bedroeg zo’n 120 centimeter en mannetjes waren meestal ietjes groter. Hij had grote wenkbrauwen en niet zo veel herseninhoud: 385 tot 400cc, evenveel als een chimpansee. Onderzoekers vermoeden dat de Australopithecus afarensis rechtop heeft gelopen gebaseerd op het gevonden skelet. Ook denken ze dat het een groepsdier was, en dat hij goed in bomen kon klimmen. Het voedingpatroon van de Australopithecus afarensis was sterk verdeeld, namelijk van karkassen tot vruchten. Fossielen van de Australopithecus afarensis zijn gevonden in Ethiopië, Tanzania, en in Kenia.

 

Australopithecus robustus

De Australopithecus robustus is ook een uitgestorven mensachtige en was ongeveer 1 meter en 70 centimeter lang, en woog ongeveer 60 kilo. Hij had een vlak gezicht, zonder voorhoofd en wenkbrauwen. . Hij had verder een grote onderkaak, relatief kleine voortanden maar flinke kiezen. Verder had hij een kam op de schedel die diende voor de aanhechting van de zware kaakspieren. Dat alles wijst erop dat hij grof en taai voedsel op zijn menu had staan waarop flink gekauwd moest worden. De herseninhoud was gemiddeld ongeveer 530 cm³. Robustus werd waarschijnlijk zelden ouder dan 17 jaar. De eerste fossielen stukken werden opgekocht door de antropoloog Robert broom van arbeiders, daarvan is “robustus” afgeleid. De Australopithecus robustus is sterker gebouwd dan de Australopithecus afarensis dat komt doordat het milieu waar ze destijds in leefde meer kracht vereiste. Voor de rest is er niet veel bekend over deze mensachtige, dit komt omdat er maar heel weinig fossielen van zijn gevonden, zo’n 20 in totaal die allemaal zijn gevonden in het zuiden van het huidige Afrika.

 

Australopithecus africanus

Zoals de naam al zegt is deze mensachtige ook in Afrika ontdekt. Het eerste fossiel van de Australopithecus africanus werd gevonden door Raymond Dart (1893-1988). Op een zomerse dag in 1924 werden twee zware kratten bezorgd. Dart ontdekte in de tweede krat een schedel die nog vast zat in een breccie (een mengsel van steentjes, schelpen en dergelijke dat door een bindmiddel als kalk aan elkaar plakt). Met een hamer, een beitel en enkele scherpe breinaalden is Dart maanden bezig geweest om de breccie te verwijderen. In 1925 was Dart ervan overtuigd dat hij de “ontbrekende schakel” tussen aap en mens had gevonden en schreef voor het beroemde Britse tijdschrift Nature een artikel over zijn vondst, waarin hij het fossiel Australopithecus africanus – “de zuidelijke aap van Afrika” – noemde. Deze schedel kreeg de naam Taung-kind omdat het een jong overleden exemplaar betrof dat was gevonden in de kalksteengroeve van Taung. Echter na de vondst geloofde niemand hem, totdat Robert Broom ook de schedel ging bestuderen. Hij bevestigde dat Raymond Dart het bij het rechte eind had, en toen had niemand meer kritiek op hem.

 

Australopithecus habilis

De naam `Australopithecus habilis` betekent letterlijk de handige mens, deze naam is te danken aan dat het de eerste mensachtige was die gebruikt maakte van stenen werktuigen om zijn klusjes te klaren. De Australopithecus heeft een lengte van ongeveer 1 meter en 50 centimeter. Ook bij de Australopithecus habilis moeten onderzoekers het helaas doen met zeer weinig fossielen. De Australopithecus habilis maakte zelf ook werktuigen, en dat onderscheid hem van de vooraf gaande mensachtige. Echter zijn nog steeds alle fossielen van de Australopithecus habilis gevonden in Afrika, die duidt erop dat deze mensachtige nog geen lange verkenningsreizen heeft gemaakt naar andere leefgebieden. Overigens bestaan de stenen werktuigen van de Australopithecus habilis` uit grote ruw gevormde vuistbijlen, gemaakt van ronde stenen waaraan een scherpe rand was afgeslagen). Deze steenbewerkingstechniek wordt aangeduid met Oldowan. ( De kloof waar de stenen werktuigen zijn gevonden). Dan het uiterlijk en eigenschappen van de Australopithecus habilis, het gezicht is nog steeds erg primitief, met grote sterke tanden en kaken. De herseninhoud was sterk toegenomen naar zo’n 500 cm³ tot 800 cm³, waardoor de vorm van de schedel al meer begon te lijken op die van een mens. Ook is er een discussie plaats onder deskundigen of de Australopithecus habilis nou wel kon praten of niet, dit is echter een discussie waar beiden partijen geen gelijk konden krijgen door gebrek aan bewijs. Verder weten we uit archeologische gegevens dat hun gemeenschap stabiel was geworden. Er werd samengewerkt bij het verzamelen van voedsel en ze woonden lang genoeg samen op kampplaatsen om een behoorlijke hoeveelheid overblijfselen op te hopen. De vrouwen verzamelden het plantaardige voedsel. Met een graafstok zochten zij op de savanne naar wortels. Ook eieren en zaden werden verzameld, mogelijk in een primitieve mand van gevlochten klimplanten. De mannen gingen op jacht. Maar echte jagers waren zij nog niet, ze gingen nog niet op jacht op bepaalde dieren, maar vingen vrijwel alle dieren die zij maar te pakken konden krijgen. Dat waren meestal kleinere dieren, zoals insecten, vogels en hagedissen, maar soms vingen ze ook wel eens een antilope of een nijlpaard dat verzwakt was door de ingevallen droogte. Een echte gesproken taal zullen ze niet hebben gesproken, maar wel zullen zij allerlei geluiden hebben gebruikt met een duidelijke betekenis.

 

Homo erectus

Bij deze mensachtige was opnieuw het hersenvolume toegenomen, namelijk van 85o tot 1100 cc, terwijl de huidige mens een herseninhoud van 1300 cc ongeveer heeft. Je kan dus stellen dat deze mensachtige al behoorlijk slim was. Overigens is het frontale vlak van het schedeldak is schuin en laag bij de Homo erectus, in tegenstelling tot het rechte en hoge voorhoofd bij de huidige mens. Wat betreft de neusopening, die groter is dan bij de moderne mens, die is een beetje naar voor geplaatst, wat zegt dat bij Homo erectus voor het eerst de neus uit het gezicht steekt zoals bij latere mensensoorten ook het geval zal zijn. De onderkaak is massief en zwaar gebouwd met relatief grote tanden. De kin ontbreekt. De lengte van Homo erectus wordt geschat op 1,8 m (63 kg) voor mannen en 1,55 m (52 kg) voor vrouwen. Aan de bouw van de heup en de heupgewrichten is te zien dat de Homo erectus een uitstekende renner moet zijn geweest. Zijn naam `Homo erectus` betekent de recht op staande mens. Ook was de Homo erectus de eerste mensachtige, waarbij ook fossielen zijn gevonden buiten Afrika. Dit zegt dus dat de Homo erectus de eerste was die de wereld ging verkennen. Ook is het bekend dat de Homo erectus de eerste mensachtige was die gebruikt maakte van vuur. Zo is waarschijnlijk ook de uittocht mede mogelijk gemaakt, omdat ze dan vuur gebruikt kunnen hebben om gevaarlijke dieren en vijanden op een afstandje te houden. Het bewijs dat de Homo erectus gebruikt van vuur maakte zijn afkomstig van de Zhoukoudian locaties, en bestaan uit verbrande beenderen en stenen, dikke lagen as en verkoold hout. Ook de Homo erectus maakte werktuigen, ze bestonden vooral uit handbijlen.

 

Neanderthalensis

De Neanderthaler lijkt van alle uitgestorven mensensoorten het meest op de moderne mens. Alleen waren ze veel gespierder en sterker. Onderzoekers zeggen dat Arnold Schwarzenegger een mietje is vergeleken met de doorsnee Neanderthaler. Dit is overigens gebleken uit de zware botten uit fossielen.Ook was het lichaam van de Neanderthaler zeer compact, wat erg handig was omdat een compact lichaam veel warmte vasthoudt. Een groot verschil met de moderne mens is dat de Neanderthaler een hele andere schedel samenstelling heeft. De Neanderthaler had ene herseninhoud van 1700 cc, groter dus als de moderne mens, (tot 1400cc) onderzoekers denken dat dit verschil komt omdat de Neanderthaler wat groter was dan de mens, dus hebben ze grotere hersenen nodig om de motoriek in goede banen te lijden. De Neanderthalers zijn vernoemd naar de vindplaats van een van de eerste fossielen die van deze soort gevonden werd, het Neanderdal in Duitsland. Toch is Neanderthal 1, zoals dit fossiel wordt aangeduid, niet het eerste fossiel wat van deze vroege mensen gevonden werd. Er waren al eerder Neanderthal fossielen ontdekt in Gibraltar en België. Deze fossielen werden echter voor de ontdekking van de Neanderthal fossielen afgedaan als rariteiten en verdwenen in de lades van musea. Ook gebruikte de Neanderthaler steeds meer werktuigen, hun werktuigen bestaan uit: schrapers, messen, spitsen en vuistbijlen, die door middel van heel nauwkeurige slagen van brok vuursteen werden afgeslagen. De technieken die de Neanderthalers gebruikten werden met de tijd geavanceerder. Dat de Neanderthalers met elkaar communiceerden staat vast, alle sociale dieren communiceren. Daarnaast jaagden de Neanderthalers op groot wild op de vlaktes van Europa en Azië, zonder goede onderlinge communicatie zou dit onmogelijk zijn geweest. De vraag is echter hadden zij een taal. Konden zij ideeën onder woorden brengen. Er is wel gesuggereerd dat de culturele explosie die plaatshad vlak nadat de Neanderthalers uitgestorven waren het gevolg was van de ontdekking van taal. Dat zou betekenen dat taal pas na 30.000 jaar geleden ontstond. Toch is het niet waarschijnlijk dat taal ‘ineens’ werd uitgevonden, het was waarschijnlijk een langzaam proces waarbij de taal langzaam maar zeker geavanceerder werd. Op een vraag die voorheen voor felle discussie zorgde kunnen we inmiddels wel antwoord geven: Neanderthalers waren fysiek gezien in staat min of meer dezelfde klanken voort te brengen als wij mensen. Dit antwoord kennen wij sinds in 1983 in het Israëlische Kebarra het prachtig complete skelet van een Neanderthaler werd gevonden. Van Moshe, zoals dit exemplaar liefkozend werd genoemd, werd het tongbeen teruggevonden. Moshe’s tongbeen is het enige tongbeen dat ooit van een Neanderthaler is teruggevonden. Het is belangrijk omdat aan dit botje de spieren die beweging van de tong mogelijk maken zijn gehecht. Het tongbeen is ongeveer gelijk aan dat van de moderne mens. Aan de hand van dit bewijs kunnen we concluderen dat de Neanderthalers in ieder geval fysiek de mogelijkheid hadden om te communiceren. We kunnen alleen maar speculeren naar het antwoord op de vraag of de Neanderthalers een volledige taal bezaten. Echter als we kijken naar de technieken die zij gebruikten om in het ijzige klimaat van prehistorisch Europa te overleven, van de jacht tot het vervaardigen van complexe werktuigen, moeten we haast wel concluderen dat alleen al voor de kennisoverdracht een primitieve taal nodig was. Het eetpatroon van de Neanderthalers was net zoals zijn voorouders sterk gevarieerd, ook de Neanderthalers aten vruchten tot karkassen van dode dieren.

 

Homo Sapiens

De Homo Sapien wordt ook wel de moderne mens genoemd. Wijzelf zijn namelijk Homo Sapiens. We beschikken over een hersencapaciteit van ongeveer 1400 cc. We kunnen dus stellen dat de hersencapaciteit over de miljoenenjaren enorm heeft toegenomen. Ook zijn we door de miljoenenjaren heen, rechtop gaan lopen waarschijnlijk komt door verandering in onze natuurlijke woonomgeving. Echter zijn we wel door de jaren heen wat zwakker gebouwd dan onze voorouders, dit komt waarschijnlijk omdat we niet blootgesteld zijn aan bijzondere kou of andere hevige omstandigheden. Kortom de evolutie heeft grote gevolgen met zich meegebracht, en heeft er voor gezorgd hoe wij vandaag de dag zijn.

 

Welke rol heeft het klimaat van de aarde gespeeld in de evolutie?

De klimaat speelt een grote rol in de evolutie. Wat door Darwin al ontdekt was, was dat dezelfde soorten dieren op verschillende locaties toch van elkaar verschillen. Hieruit kan je concluderen dat de dieren zich aanpassen aan hun omgeving. En dus is de survival of the fittest hier belangrijk, want alleen de soorten die zich het beste aanpassen zullen het overleven. Dit gebeurd ook bij mensen, bijvoorbeeld mensen die wonen in Alaska, zullen moeite hebben om te overleven in de woestijn. Omdat ze die koude temperatuur gewend zijn. En andersom zullen mensen die normaal leven in de woestijn, ook moeilijk hebben in Alaska. Maar niet alleen de temperatuur speelt hier in een rol. Ook de luchtvochtigheid, bijvoorbeeld als dieren uit het tropisch regenwoud zullen het niet overleven in Nederland, omdat de luchtvochtigheid te veel verschild. Ook de hoogte van het leefgebied heeft invloed op de ontwikkeling van een soort. Hoe hoger je leefgebied zich bevind hoe minder zuurstof er aanwezig is. Dit heeft tot gevolg dat een soort die op een hoog leefgebied leeft meer rode bloedcellen in zijn lichaam heeft dan iemand die onderaan een berg woont. Want door meer rode bloedcellen aan te maken, kan de geringe zuurstof capaciteit gecompenseerd worden. Dus de klimaat heeft zeker invloed op de ontwikkeling van de soorten. Ieder soort zal zich aan passen aan het klimaat waarin het leeft en zo ontstaan er verschillenden soorten.

 

Hoe ziet de evolutie theorie van de mens er wetenschappelijk uit?

Ontstaan van de aarde.

Bij het ontstaan van de aarde kwam een enorme hitte vrij die haar binnenste deed smelten. Hierbij ontstonden gassen en die gassen stegen via vulkanen op en vormden een atmosfeer. De atmosfeer bevatten waterdamp, grote hoeveelheden methaan, waterstofsulfide, ammoniak en koolstofdioxide. De waterdamp in de atmosfeer veroorzaakte stortregens die langzaam de oceaanbekkens vulden. In dat warme water losten allerlei stoffen op. Zuurstof was toen nog nergens te bekennen.

 

Ontstaan van bouwstoffen op aarde.

Over het ontstaan van leven op aarde zijn er drie belangrijke wetenschappelijke theorieën. De eerste theorie zegt dat doordat er verschillende energiebronnen inwerkten op de mengsel van de oceanen ontstonden er organische moleculen. Miller demonstreerde dit idee door een gasmengsel te laten reageren met een elektrische lading en hieruit ontstonden aminozuren. Bij later uitgevoerde proeven ontstonden er ook suikers en nucleotiden. Onderzoekers denken dat er verschillende energiebronnen hierbij een rol hebben gespeeld. Ze gaan er van uit dat onder andere de UV-Straling van de zon en bliksems een grote invloed hebben gespeeld. Het mengsel van de toen ontstaande stoffen vormde in de oceanen de ‘oersoep’. Doordat zuurstof en micro-organismen in de atmosfeer ontbraken, werden de organische stoffen sneller gevormd dan ze werden afgebroken. Hierdoor ontstond er in het water een grote voorraad organische moleculen. Volgens een andere theorie brachten kometen de organische moleculen op aarde. En een andere theorie beweerd dat het door onderzeese breuken komt. Hierbij komt er heel heet metaal- en zwavelrijk water uit de bronnen in contact met het koude zeewater. Dit is een situatie waarin organische moleculen kunnen ontstaan. Waarschijnlijk spelen al deze drie theorieën een rol in de ontwikkeling van organische moleculen.

 

Ontstaan en ontwikkeling van het leven op aarde.

Al vanaf het begin vond er een selectie plaats. De gemakkelijk te vormen en stabiele moleculen, waren in het voordeel ten opzichte van onstabiele moleculen. Een vroege vorm van voortplanting ontstaat wanneer bepaalde moleculen(DNA, RNA) zichzelf gingen kopiëren. De onderzoekers denken dat deze vroege DNA-moleculen ingesloten zijn geraakt in vetzuurbolletjes. Hieruit ontstond langzamerhand een primitieve cel met daarin DNA. Waarschijnlijk waren de eerste organismen heterotroof. Ze leefden van de organische moleculen dien in de oersoep te vinden waren. Maar omdat deze organismen alleen hiervan leefden raakten langzaam aan de voorraad van de organische moleculen op. Het leven ging door omdat er autotrofe organismen ontstonden. Deze autotrofe organismen konden door middel van fotosynthese zelf organische stoffen maken. De autotrofe organismen veroorzaakt een zuurstofrevolutie. Want door hun fotosynthese kwam er veel zuurstof in het atmosfeer. Hiermee maakten de autotrofe organismen de omstandigheden ongedaan waaruit ze zelf zijn ontstaan. Door alle vrij zuurstof(O2) in de atmosfeer ontstond er een ozonlaag (O3). Deze ozonlaag filterde de UV-straling, wat belangrijk was voor andere organismen op aarde. De aarde steeg snel in zuurstof, wat voor de autotrofe planten een gif was. Hierdoor stierven de autotrofe planten uit. En nam de zuurstof percentage ook weer af. Later ontstonden er weer organismen die wel tegen zuurstof konden, en die zorgde er weer voor dat de zuurstofpercentage werd zoals hij nu nog is. Een belangrijke stap in de ontwikkeling van het leven op aarde was van de eukaryotische cellen. Dit zijn cellen die een celkern en een interne celmembraan hebben. De DNA van deze cel zit in de celkern, en is daar opgedeeld in chromosomen. Ook hebben deze cellen meerdere organellen, die ieder een taak hebben. Een nadeel was wel dat bij eukaryotische cellen geen horizontale genoverdracht kan plaats vinden. Een horizontale genoverdracht is een proces waarbij genetische materiaal tussen twee organismen wordt uitgewisseld, zonder dat er een familierelaties is tussen de twee organismen. Hier door kunnen deze alleen evolueren volgens de theorie van Darwin. De voordelen waren dat er grotere organismen konden ontstaan en dat er al snel de eerste meercellige organismen waren ontwikkeld. Er ontstonden ook voedselketens, waarin grotere organismen zich voedden met kleinere organismen. De tegenwoordig algemeen aanvaarde endosymbiontenhypothese gaat ervan uit dat eukaryotische cellen zich ontwikkelden uit prokaryoten die in symbiose leefden. Symbiose is het samenleven van twee levensvormen. Elke prokaryoot had in de symbiose zijn eigen functie. De ontwikkeling van deze cellen raakten op een moment in een stadium waarin de prokaryoten cellen niet meer zonder elkaar konden. De prokaryoten cellen zijn daarna verder ontwikkeld tot de organellen van een eukaryotische cel.

 

Periodes van ontwikkeling van het leven op aarde.

Cryogenium:

Na deze ontwikkelingen kwam er een periode met minstens twee keer een wereldwijde ijstijd. Deze periode wordt de Cryogenium genoemd. De diverse soorten eukaryotische organismen die voor deze ijstijd bestonden, hebben ook de Cryogenium overleefd. Dit duidt aan dat tijdens deze ijstijden, niet de hele wereld was bevroren, maar dat er ook nog openplekken in de oceanen waren, waardor de eukaryotische cellen het konden overleven. 

Ediacarium:

Op het Cryogenium volgde het Ediacarium, deze periode wordt gekenmerkt door de snelle ontwikkeling van het leven. Zo een 575 miljoen jaar geleden ontstonden er een groot aantal nieuwe soorten organismen en kwam de evolutie in een stroomversnelling terecht. De nieuwe levensvormen die hier ontstonden waren veel diverser en complexer dan ooit. Hier bij waren de belangrijke ontwikkeling het ontstaan van spiercellen en zenuwcellen.

Cambrium:

De overgang van het Ediacarium naar de Cambrium vond plaats toen er voor het eerst harde organen ontwikkeld werden. De snelle ontwikkeling van het leven bereikte in het Cambrium haar hoogte punt. Het ontstaan van grote hoeveelheden nieuwe soorten, stammen en vormen in deze periode wordt ook wel de Cambrische explosie genoemd. De meeste soorten die tegenwoordig voor komen, bestonden al aan het einde van het Cambrium. Er ontstonden soorten met harde organen zoals schaaldieren, zeelelies en geleedpotigen. En er ontstonden vissen, dit waren de eerste gewervelde. 

Ordovicium:

De overgang van Cambrium naar Ordovicium wordt gekenmerkt door massa-extinctie, waarbij een groot aantal van de nieuwe levensvormen weer verdween. In het Ordovicium ontstonden wel de eerste kaakvissen. 

Zo een 380 miljoen jaar geleden ontwikkelden de eerst amfibieën zich uit de vissen, doordat de poten uit vinnen ontwikkelden. De poten staan een dier toe zich af te zetten om hun kop boven water te kunnen steken. Daarom vermoedt men dat deze amfibieën zijn ontwikkeld uit vissen die leefden in water waar amper zuurstof aanwezig was. Toen deze amfibieën eenmaal in staat waren om met hun kop boven water te komen, bevonden ze zich ook korte perioden op het land. Hier door zijn vermoedelijk bepaalde soorten zo aangepast dat ze steeds langer boven water konden blijven. Maar ze moesten hun eieren wel in het water leggen. Ongeveer 20 miljoen jaar later ontwikkelden zich soorten die eieren met een harde schaal konden leggen. Dit stelden ze in staat om hun eieren gewoon op het land te leggen. Deze soort wordt ook wel de amniota genoemd. Deze amniota zou 30 miljoen jaar later zich uitsplitsen in synapsiden en sauropsiden. Uit synapsiden evolueerden later de zoogdieren en uit sauropsiden evolueerden later de reptielen, waaruit later onder andere de dinosauriërs en vogels zouden uit evolueren.

Mesozoïcum:

Op de overgang van het Paleozoïcum naar Mesozoïcum vond de grootste massa-extinctie uit de Aarde geschiedenis plaats. Schattingen geven aan dat in deze massa-extinctie ongeveer 95% van alle soorten uitstierf. Voor dit geval zijn er twee hypothesen waarom dit gebeurd is. Een van de hypothesen is dat er een vulkanische uitbarsting van de Siberische Trappen plaats vond. En de anderen beweerd dat het uitsterven van deze dieren gekomen is door een grote inslag van een meteoriet. Het Mesozoïcum, was een tijdperk waar de dinosauriërs de Aarde bevolkten. In deze periode was er een relatieve hoge wereldwijde zeeniveau en een warm klimaat. De dinosauriërs ontwikkelden zich 230 miljoen jaar geleden uit de reptielen. Ook de zoogdieren ontwikkelden zich verder in het Mesozoïcum, maar ze waren niet groot en vergelijkbaar met de hedendaagse spitsmuizen. In het Krijt ontwikkelden de eerste vogels zich uit kleine soorten dinosauriërs. De 150 miljoen jaar oude Archaeopteryx wordt door de meeste beschouwd als de eerste vogel. 65 miljoen jaar geleden sloeg een meteoriet waarbij de schatting is dat deze meteoriet 10 tot 30 km groot was. Door de inslag van deze meteoriet werden grote hoeveelheden stof en gas de atmosfeer ingeblazen. Dit zorgde er voor dat het zonlicht verduisterd werd en waardoor fotosynthese niet meer mogelijk was. Hier door sterften veel planten en daardoor ook de dinosauriërs. En ook nog een groot aantal andere soorten, waaronder de ammonieten. Dit was het einde van het Mesozoïcum.

Cenozoïcum

Wij leven nu in het Cenozoïcum, ook wel de tijdperk van het nieuwe leven genoemd. In het Cenozoïcum begonnen de zoogdieren te domineren en uiteindelijk ontstond de mens. Synapsiden, de voorouders van de zoogdieren, bestonden ook al in het Mesozoïcum. Men vermoed dat de dominantie van de dinosauriërs de ontwikkeling van de zoogdieren in het Mesozoïcum heeft tegen gehouden. Nadat de dinosauriërs waren uitgestorven en het klimaat was kouder geworden, konden de zoogdieren zich snel ontwikkelen. Hierbij ontstonden er steeds grotere soorten. Zo een 34 miljoen jaar geleden keerde sommige zoogdieren terug naar de zee. Hier ontwikkelden ze weer vinnen, zodat ze optimaal waren aangepast aan hun nieuwe omgeving. Hieruit zijn onder andere de dolfijnen en walvissen ontstaan. De laatste gemeenschappelijke voorouder van de mensen, bonobo’s en chimpansees leefden rond 6 miljoen jaar geleden. Vlak daarna leerden enkele van zijn afstammelingen recht op te lopen op twee benen. De herseninhoud van nam flink toe en zo een 2 miljoen jaar geleden verschenen de eerste organismen onder het geslacht Homo. De herseninhoud bleef maar groeien van de mens. Dit had tot gevolgen dat de schedel groter werd, ook van baby’s. Waardoor de baby’s steeds jonger geboren moesten worden, om met hun hoofd door de bekken van hun moeder te passen. Het voordeel van jong geboren worden was dat ze intelligenter waren, maar het nadeel was dat kinderen een langere afhankelijke periode nodig hebben om volwassen te worden. Ook de sociale vaardigheden en taal werden complexer en gebruiksvoorwerpen ingewikkelder. Zo een 11.000 jaar geleden woonden de Homo sapiens over vrijwel de hele wereld. De grootste tijd dat de moderne mens tot nu toe bestaat, leefde hij in kleine groepen van jagers en verzamelaars. Doordat de moderne mens zijn informatie kon over dragen op de volgende generatie, liep de culturele evolutie vrij snel. Rond 10.000 jaar geleden begonnen de bewoners van de Vruchtbare Sikkel met de eerste vorm van landbouw. Dit leidden tot een grote verandering in de levensstijl van de mens, wat ook wel de Neolithische revolutie wordt genoemd. Met deze nieuwe levensstijl kreeg de mens veel invloed op andere soorten. En door vele hectare bomen te kappen, voor landbouwgrond, ook veel invloed op de klimaat. Hierdoor is het aantal hoeveelheden broeikasgassen enorm gestegen. Omdat alleen op sommige gebieden landbouw mogelijk was, vormden er zich permanente woonplaatsen. En doordat de landbouwmethoden zich flink had ontwikkeld konden er steeds meer mensen samenleven op een kleiner stuk oppervlakten. Hierdoor ontstond er georganiseerde vormen van samenleving, omdat het nodig was. Hierbij trad ook arbeidsindeling op tussen de bevolking. De eerste beschavingen ontstonden zo een 6000 jaar geleden in Egypte. Doordat de schrift werd ontwikkeld kon de informatie waar de mens over beschikten makkelijker door gegeven worden aan de volgende generatie. En omdat de mens niet alle tijd nodig had voor landbouw, had hij vrije tijd over. In zijn vrije tijd ging de mens zich bezighouden met het ontwikkelen van religie, technologie en de wetenschap. De beschavingen ontstonden overal ter wereld. Deze beschavingen dreven onderling handel en voerden oorlogen. De groei van de kennis en de technologie van de mens verliep snel. Maar raakte in Europa in een stroomversnelling, doordat daar de wetenschappelijke revolutie plaats vond. En ook nog door de latere industriële revolutie. Hierdoor domineerden de beschaving van Europa enkele eeuwen over de rest van de wereld. Deze macht verdween in de 20e eeuw. Tussen 1750 en 2000 nam de wereldbevolking toe van 800 miljoen tot wel 6 miljard. Dit kwam omdat er nieuwe technologieën waren ontwikkeld die zorgden voor een explosieve bevolkingsgroei. Door steeds nieuwe technologieën te ontwikkelen krijgt de mens een steeds grotere invloed op de chemische, klimatologische en ecologische processen van de Aarde. Door dat de mens zich globaliseerden en beschavingen steeds meer met elkaar samenwerkten raakten de verschillende culturen over de hele wereld steeds meer afhankelijker van elkaar. Dit leiden ook tot versmelting tussen verschillende culturen, waaruit dan weer een nieuwe cultuur ontstaat.

 

Zal de mens zich nog verder evalueren?

Een bekend gezegde is de sleutel voor het heden is het verleden, dus als we wat verder in de tijd gaan met onze gedachten, en we kijken naar het verleden welke veranderingen er plaats hebben gevonden, kunnen we wel stellen dat de mens zich verder zal gaan evalueren. Ook is gebleken uit onderzoek dat de gemiddelde Europeaan steeds langer en langer wordt, echter waardoor dit komt is een raadsel. Echter zal geen evolutie plaats vinden in ene korte periode, daar zijn miljoenenjaren voor nodig, de vraag is dus ook of de aarde dan nog bestaat en er spelen vele factoren mee. Als onze leefomgeving drastisch gaat veranderen zal dat het resultaat afleveren dat ons lichaam ook drastisch zal veranderen. Neem een voorbeeld aan de Homo Erectus. Ook bestaat er een grote mogelijkheid, dat wij in een ijstijd kunnen komen en vele soorten zullen uitsterven, waardoor misschien mensen en hierdoor zal de mens niet meer bestaan. Dat kan gebeuren doordat wij de ozon zo in war brengen door alle gassen die we in de lucht vrij laten komen. Hierdoor kan ook gebeuren dat de aarde zo wordt op gewarmd dat alle koud bloedig dieren het kunnen overleven. Het kan dus heel gevarieerd aflopen, met de wereld, dus ook met de mens. Een ding is zeker als de mens blijft overleven, zal hij zich aanpassen aan de veranderende klimaat, en hij zal hij zich uiteindelijk verder evalueren.

 

Conclusie hoofdvraag:

Na al deze informatie te hebben gelezen en gebestudeerd kon ik een antwoord geven op mijn hoofdvraag, wat meer feitelijk onderbouwd is. Mijn hoofdvraag was: Hoe heeft de evolutie van de mens zich ontwikkeld?

De evolutie van de mens kan je doormiddel van verschillenden theorieën naast elkaar te leggen goed beschrijven. Want als je alleen de theorie van Darwin gebruikt, kom je al snel op het probleem hoe is de aap dan ontstaan. Door hier de wetenschappelijke theorie van ontwikkelingen van cellen aan te koppelen krijg je een theorie waar dit probleem zich niet voordoet.

Mijn theorie wordt dan, dat de oceanen van de aarde vroeger gevuld waren met allemaal verschillende soorten stoffen, oftewel ‘oersoep’. Hier uit is door ontwikkeling de eerste cellen ontstaan. Deze hadden zich zo door ontwikkeld dat er meercellige organismen ontstonden. Doordat meercellige organismen ontstonden, kwamen er steeds grotere organismen die opgebouwd waren uit heel veel cellen. Deze organismen ontwikkelden zich weer verder, zodat dat ze goed in hun omgeving uit de voet konden. Door verschillende gebeurtenissen zijn veel organismen uit gestorven, en zijn alleen de sterkste overgebleven. Deze hebben zich verder geëvolueerd. Deze evolutie verliep verschild bij de organismen, omdat ze allemaal in verschillende omgevingen leefden. Hierdoor ontstonden nieuwe soorten, en veel verschillen tussen organismen. Hieruit is waarschijnlijk ook, door vele evolutie generaties, de aap soortigen ontstaan. Deze zijn waarschijnlijk ontstaan uit organismen die veel in de bomen leefden en zo de eigenschappen hebben ontwikkeld waar de apen nu over beschikken. En doordat er een aantal apen op de grond gingen leven, ontwikkelde zij weer andere eigenschappen als de apen in de bomen. Hierdoor moesten zij voedsel hoog van dan halen, waardoor ze langzaam aan op twee benen gingen lopen, zodat ze makkelijker bij bijvoorbeeld appels vanuit een boom konden. Ook door het op twee benen lopen, konden zij gebruik maken van hun handen, waarmee ze wapens konden maken, en die konden gebruiken. Een nadeel was wel dat ze slomer werden, maar doordat ook de hersencapaciteiten ontwikkelden. Konden ze doormiddel van slim nadenken altijd hun prooi vangen. En door vele jaren ontwikkelingen in deze ras is waarschijnlijk de mens van nu ontstaan.