blog placeholder

In dit stukje vertel ik over hoe mijn dochter me er bewust van maakte dat doorzettingsvermogen lang niet altijd zo’n goeie kwaliteit is als ik altijd dacht…

 

“Mam, waarom staat dit op de achterkant van deze foto?”. Mijn negenjarige dochter Nina wappert met een oude foto die ze uit een verhuisdoos heeft gevist. Ik wrijf enkele haarslierten uit mijn bezwete gezicht. “Wat staat er dan?”, vraag ik een beetje wrevelig. Eigenlijk wil ik niet afgeleid worden. Nog  zeker tien dozen staan klaar om uitgepakt te worden.  “Gewond en toch gewonnen”, antwoordt mijn dochter en geeft me de foto. Ik zie mijzelf als elfjarige, gekleed in een turnpakje met in mijn handen een enorme beker. Het is een zwart wit afbeelding, maar ik weet nog precies dat het turnpak kobaltblauw was en dat de strikjes in mijn blonde haar van bijpassend blauw fluweel waren. “Ach ja, daar won ik de wisselbeker bij de clubkampioenschappen van mijn turnclub”, zucht ik vergenoegd. Ik kan de euforie van dat moment nog moeiteloos voor de geest halen.  “Die foto is genomen door een fotograaf van de krant!”. Na al die jaren ben ik nog steeds trots. “Cool”, zegt Nina. “Maar waar slaat dat zinnetje op de achterkant nou op?”. “ Ik plof naast Nina op de bank. Toch maar even pauze dan. “Dat is een heel verhaal”, begin ik. “Voordat de wedstrijd begon, marcheerden alle deelnemers  achter elkaar aan vanuit de kleedkamer de zaal in. Op van die afschuwelijke ouderwetse marsmuziek. Op de looproute stond een bank in de weg. Je weet wel, zo’n lage, lange houten bank met een ijzeren onderstel”. Nina knikt. “Mijn vriendin, die voor mij liep, ging er niet met een normale boog omheen, maar sprong een millimeter voordat ze er zelf tegenaan zou botsen naar links. Daardoor had ik geen tijd meer om uit te wijken en viel ik over de bank heen”. Ik zwijg even en zie in gedachten weer voor me hoe het ongeluk gebeurde. Was het opzet geweest van mijn vriendin? Ik voel weer het stilstaan van de tijd, een paar seconden, daarna de verbijstering. Pijn voelde ik  pas later. “Mijn hele scheenbeen lag open en het bloedde enorm. Erger was nog dat ik had mijn linkerduim had verstuikt”. Nina’s gezicht vertrekt; bloed en pijn zijn niet haar meest favoriete onderwerpen. “En toen? Want je hebt wel gewonnen, toch?”, vraagt Nina . “Jazeker”, antwoord ik met  dezelfde vastberaden trek op mijn gezicht als toen. “Iedereen dacht dat ik zou opgeven. Misschien hoopten ze het zelfs. Maar ik wilde niet opgeven. Het was eigenlijk wel ontspannen om zo te turnen. Alle druk was ervan af, ik was helemaal niet zenuwachtig meer. Ik was ervan overtuigd dat ik geen enkele kans meer maakte. Maar tot mijn stomme verbazing won ik!”.  

“Wat een doorzetter is die moeder van je, hè! Wat zeg je daarvan?”, zeg ik met onverholen trots in mijn stem. Ik kijk mijn dochter vol verwachting aan. Nina kijkt terug met haar staalblauwe heldere ogen en zegt dan: “Ik vind het dom van je.” Een paar seconden is het stil. Nina’s reactie is totaal niet wat ik had verwacht. Ik check nog even of ze een grapje maakt. Maar dat is duidelijk niet het geval. Ze kijkt me serieus aan. “Hoe bedoel je?”, vraag ik onzeker. “Nou, ik vind het super dom dat je met die blessures door bent gegaan met de wedstrijd. Je had er levenslange schade aan kunnen overhouden”, antwoordt mijn dochter verontwaardigd. Ik kijk haar peinzend aan. “Okee…”, stamel  ik verbouwereerd.

Ik denk terug aan de jaren wedstrijdturnen die volgden op deze eerste overwinning. Wat een hekel had ik aan de sport gekregen. Toch was ik ermee doorgegaan. Stoppen kwam niet eens in me op. Die eerste beker, de stille trots van mijn vader en moeder, mijn naam en foto in de krant, de jaloezie van vriendinnen. Het smaakte naar meer. Pas op mijn achttiende, dwong een rugblessure me rust te nemen. En dat beviel zo goed, dat ik nooit meer een voet in de turnzaal zette.

Misschien is de burnout waar ik nu in zit wel net zo’n uitkomst als die rugblessure toendertijd, bedenk ik. Weer ben ik te lang doorgegaan met mezelf te bewijzen, dit keer in mijn werk. De slechte beloning voor lief nemend. Daar klaag je niet over in een organisatie die draait op idealisme. En maar volhouden de directie te overtuigen van het nut van mijn functie in tijden van bezuiniging. Tot ik ‘s avonds uitgeput tegelijk met Nina m’n bed in rolde om ‘s ochtends nog vermoeider wakker te worden.

Ik pak een pen en schrijf nog een tekst op de achterkant van de foto:  Doorzetten is soms super dom! Nina knikt tevreden. “Dus, mam, we stoppen nu ook met die verhuisdozen. Doorzetten is dom!”. Lachend begin ik haar te kietelen. “Dat had je gedacht.  Aan het werk jij!”