Baby’s en peuters, ze zien er nog zo klein uit. Toch vinden er ondertussen veel verschillende ontwikkelingen plaats in die kleine lichaampjes. Op allerlei gebieden leren ze iedere dag weer een beetje meer.
De baby- en peutertijd (0-3 jaar)
Fysieke groei
Baby’s hebben een snelle toename in lengte en gewicht. Een 2-jarig kind weegt tussen de 11,5 tot 13,5 kilo en heeft de gemiddelde lengte 90 cm.
De zintuigen zijn al net na de geboorte erg sterk, zo kunnen ze er de wereld mee verkennen en interpreteren. Met zes maanden is het gezichtsvermogen al 20/20, met diepteperceptie, ze kunnen verschillende patronen, gezichten, vormen en kleuren onderscheiden, geluiden lokaliseren en de geur van hun moeder herkennen. Baby’s zijn heel gevoelig voor pijn en aanrakingen.
Gezondheid & Welzijn
Voeding heeft een grote invloed op de fysieke ontwikkelingen van een baby. Ondervoeding kan groeivertraging veroorzaken en ook te weinig gevarieerd voedsel kan gevolgen hebben tot ziekten als marasme en kwashiorkor. Uit onderzoek blijkt borstvoeding nog altijd de beste voedingsstoffen te bevatten.
Motorische ontwikkeling
Wanneer baby’s bepaalde motorische ontwikkelingen hebben is mede afhankelijk van oefening, culturele verwachtingen en voeding. Baby’s reiken al vrij snel naar kleine objecten en grijpen deze vast. Later zullen ze zich ook gaan draaien, zich oprichten, rechtop gaan zitten, kruipen en lopen. Er is een groei in de grove motoriek van de kinderen. De 3-jarigen beginnen met springen, hinken op één been en rennen. Ook is er een groei in de fijne motoriek: kinderen zijn vaak rond hun drie jaar zindelijk.
Cognitieve ontwikkeling
De intellectuele ontwikkelingVolgens Jean Piaget vormt de sensomotorische ontwikkeling de basis voor de cognitieve ontwikkeling, van geboorte tot vierentwintig maanden. Er komen veranderingen in de inhoudelijke kennis van kinderen over de wereld en veranderingen in de kwaliteit van de kennis en het begrip van kinderen. Baby’s beginnen objectpermanentie, besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan als ze onzichtbaar zijn, te begrijpen en met de fysieke wereld te experimenteren. Ze beginnen ook met het gebruik van (mentale) representatie, innerlijke voorstelling van een gebeurtenis of object en symbolen. De snelheid van informatieverwerking, manier waarop mensen informatie opnemen, gebruiken en opslaan, neemt toe. Na deze sensomotorische fase gaan ze over naar de préoperationele fase.
Baby’s hebben herinneringen, toch kun je vaak voor je derde levensjaar niet herinneren. (infantiele amnesi) De reden waarom baby’s minder lijken te herinneren, is omdat taal belangrijk is bij het terughalen van informatie en deze ontbreekt vaak nog. Herinneringen van hele jonge leeftijd kunnen intact blijven als ze niet worden vervormd door latere informatie.
De taalontwikkeling
Voordat baby’s kunnen praten, begrijpen ze toch al veel dingen die volwassenen zeggen. Ze maken gebruik van prelinguïstische communicatie: gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie en brabbelen. Meestal komt het eerste woordje tussen de tien en veertien maanden. Vanaf dan breidt het vocabulaire snel uit, vooral rond de achttien maanden wordt het ineens erg groot. Het ontwikkelt zich van eenwoordzinnen naar tweewoordcombinaties en telegramstijl.
Sociale ontwikkeling en Persoonlijkheidsontwikkeling
Dat niet één baby hetzelfde is, ligt aan verschillende factoren: persoonlijkheid en temperament. Toch hebben baby’s ook veel gelijke kenmerken. Baby’s uit verschillende culturen blijken dezelfde basale emoties te vertonen, wel lijkt het erop dat Japanse en Chinese baby’s minder emoties laten zien. Als ze drie tot twaalf weken zijn lachen ze als ze iets leuk vinden, vanaf achttien maanden hebben ze een sociale glimlach: lach van een baby in reactie op een persoon en tot vierentwintig maanden worden ze selectief met hun lachjes.
Vanaf twaalf maanden krijgen ze zelfbesef, bewustzijn dat men los van de rest van de wereld bestaat. Rond 17-24 maanden wordt dit zelfbesef zichtbaar duidelijker.
Volgens Eriksons theorie zit een baby tot anderhalf jaar in het stadium van vertrouwen-versus-wantrouwenstadium: periode waarin kinderen het gevoel van vertrouwen of wantrouwen ervaren, afhankelijk van hoe goed ouders op hun behoeften reageren. In de periode daarna tot 3 jaar vind het stadium van autonomie-versus-schaamte-en-twijfel: zelfstandigheid ontwikkelen als hun ouders hun verkenningsdrang stimuleren, of schaamte ontwikkelen en aan zichzelf gaan twijfelen als ze beperkt en overmatig beschermd worden, plaats.
Vrienden en familie (het sociale leven)
Rond zes maanden krijgen baby’s vreemdenangst: voorzichtigheid en terughoudendheid bij ontmoeten van een vreemden. En na zo’n acht maanden komt daar nog eens scheidingsangst bij: angst bij de afwezigheid van hun vaste verzorger.
Heel belangrijk is het welke hechtingsstijl kinderen ontwikkelen. Volgens Ainsworth is een veilighechtingspatroon tussen moeder en kind het beste wat je kunt halen. Als er daarentegen een gedesorganiseerd en gedesoriënteerd hechtingspatroon is, dan moet daar heel wat gaan veranderen.
Vanaf vierentwintig maanden beginnen peuters empathie te ontwikkelen: emotionele respons die overeenkomt met de gevoelens van een andere persoon. Ze gebruiken dan veel misleiding door fantasiespelletjes.
Morele ontwikkeling
Lawrence Kohlberg noemt deze periode de premorele periode. Hierin laten baby’s en peuters wel zien dat ze gevoelens van andere personen begrijpen, maar hebben nog geen echt oordeel. Volgens Piaget beginnen peuters aan een nieuwe morele fase, namelijk de heteronome moraliteit, ze beschouwen regels als vast en onveranderlijk.