De Russische literatuur is wereldwijd bekend en wordt tegenwoordig nog veel gelezen. Bekende motieven zijn de weemoed en het lijden van de Russische boer. Natuurlijk is er meer over de Russische literatuur te vertellen dan wat hieronder staat; het is geenszins een compleet overzicht. De belangrijkste auteurs zijn in chronologische volgorde behandeld, met opmerkingen over hun literaire genre en invloed op anderen. Bij alle werken is vermeld wanneer het voor het eerst is uitgegeven, voor zover bekend.
Het proza wat tegenwoordig tot de Russische literatuur gerekend wordt, is over het algemeen relatief jong. Tot ongeveer 1800 zijn er eigenlijk geen werken van enige literaire betekenis bekend. Deels kwam dat door het ontoegankelijke taalgebruik, dat sterk beïnvloed werd door het Kerkslavisch. Derzjawin (1743-1816) is één van de weinige schrijvers die nu nog gelezen wordt. Hij was van eenvoudige afkomst, maar wist door zijn gedichten op te klimmen in de keizerlijke gunst. Zijn odes zijn het bekendst, o.a. De dood van prins Mesjtsjerski (1779), Ode aan Felicia (1784), Waterval (1794, n.a.v. de dood van prins Potjomkin) en De goudvink (1800, n.a.v. de dood van Derzjawins vriend Soeworow). Alexandr Poesjkin (1799-1837) is de vader van de moderne Russische literatuur. Door zijn meesterschap veranderde de Russische literatuur ingrijpend. Alexandr Sergejewitsj Poesjkin werd geboren op 6 juni 1799. Zijn ouders waren van adellijke afkomst, waardoor hij een Franstalige opvoeding kreeg. Alexandr begon in 1811 met zijn studie aan de lyceum en al snel werd zijn dichterstalent opgemerkt. Zijn gedichten werden veel gelezen in anti-tsaristische en revolutionaire kringen en daarom werd Poesjkin nauwlettend gevolgd, wat uiteindelijk tot gevolg had dat hij in 1820 verbannen werd uit St.-Petersburg. Deze ballingschap had niet alleen negatieve gevolgen voor de jonge dichter, want hij schreef zijn meesterwerk, Jewgeni Onegin, op het platteland in deze periode. Na zijn terugkeer in St.-Petersburg trouwde Poesjkin met Natalja Gontsjarewa. Een vermeende affaire van zijn vrouw bracht Poesjkin ertoe een duel aan te gaan, waarbij hij om het leven kwam. Poesjkin liet een schat aan literatuur na: veel liefdespoëzie (Ik had je lief, Nacht, Winteravond), maar ook proza (De kapiteinsdochter, Schoppenvrouw, De geschiedenis van Poegatsjow). Zijn werk wordt nu nog steeds gelezen, zijn muzikale en vloeiende taalgebruik maken hem leesbaar voor zowel kinderen als volwassenen.
Een hele nieuwe generatie schrijvers werd geïnspireerd door Poesjkin: Michail Lermontov (1814-1841) en Nikolaj Gogol (1809-1852) zijn direct beïnvloed door de grootste Russische dichter. Lermontow wordt in Rusland zelf gezien als de op één na grootste schrijver, met alleen Poesjkin voor zich. Lermontow schreef in 1837 het gedicht Dood van een dichter, als reactie op de dood van Poesjkin. Tsaar Nicolaas reageerde verbolgen op dit gedicht en verbande Lermontow naar de Kaukasus. Hier schreef hij zijn grootste werk: Een held van onze tijd (1840). Deze roman was gebaseerd op zijn ervaringen tijdens zijn verbanning. Lermontow stierf aan de gevolgen van verwondingen die hij bij een duel opliep.
Nikolaj Gogol (1809-1852) was de eerste echt grote prozaschrijver van de Russische literatuur. Na eerst in een betrekking als hoogleraar middeleeuwse geschiedenis te hebben gewerkt, legde Gogol zich in 1835 volledig toe op het schrijven. Eerder had hij al wat gedichten en verhalen gepubliceerd, waaronder Avonden op een dorp nabij Didanka, gebaseerd op zijn Oekraïense jeugdjaren. In de Petersburgse vertellingen werden enkele van zijn beste verhalen gebundeld, waaronder De mantel, waarover Vladimir Nabokow schreef dat Gogol met dit onsterfelijke verhaal de beste kunstenaar werd, die Rusland ooit had voortgebracht. Zijn grootste werk, Dode zielen, kwam gereed in 1842. In dit ware meesterwerk beschrijft Gogol levendig de ontmoetingen van Tsjitsjikow met andere landeigenaren.
Lermontow en Gogol waren de kroonprinsen van de gouden eeuw van de Russische literatuur. De grote bloeiperiode van de literatuur, met Tolstoj, Dostojewski, Gontsjarow, Toergenjew en Tsjechow, werd door dit duo ingeluid. De vijf laatstgenoemde auteurs schreven meesterwerken die in de wereldliteratuur zelden zijn overtroffen, laat staan in de Russische literatuur. Graaf Lev (Leo) Tolstoj (1828-1910) was van goede familie en zijn vader had deelgenomen aan de veldtocht van 1812. Al vroeg nam Tolstoj kennis van de sprookjes en legenden van Poesjkin, evenals met het arme boerenleven. Na verschillende omzwervingen trouwde hij met Sofia Behrs en begon zich volledig te concentreren op zijn schrijverschap.
In de eerste jaren van zijn huwelijk schreef hij de beroemde romans Oorlog en vrede (1869) en Anna Karenina (1877). In deze twee werken speelt de antithese een grote rol: hij laat verschillende personages optreden in zijn romans met tegengestelde karakters. Oorlog en vrede gaat over de gebeurtenissen in het Russische adellijke milieu tijdens de jaren 1805-1812, de Napoleontische oorlogen dus. Beschrijvingen van veldslagen en het dagelijks leven van de adel wisselen elkaar af, terwijl de rode draad door het boek de stelling is dat individuen nauwelijks invloed kunnen uitoefenen op het verloop van de geschiedenis.
Anna Karenina is een hoogtepunt in de realistische fictie, met als leidmotief de bewegende trein. Het boek begint met een zelfmoord op een station en eindigt er ook mee. Tussendoor blijft de trein een grote rol spelen in het boek. Een van de thema’s van het boek is de hypocrisie van de adellijke levensstijl, de spagaat waarin iemand die eerlijk wil zijn (Anna Karenina) terecht komt, terwijl ze vertoefd in een wereld die oneerlijkheid verwacht. In contrast hiermee schetst Tolstoj de personages Lewin en Kitty, die allebei de eerlijkheid zelve zijn. Na deze twee meesterwerken schreef Tolstoj een aantal novellen en verhalen, waaronder De dood van Iwan Iljitsj (1886), De Kreutzersonate (1886) en Hadji Murat (1904). Deze werken worden nog steeds beschouwd als meesterwerken en zijn nog altijd meer dan lezenswaard.
Een heel andere schrijver, wat stijl betreft, is Fjodor Dostojewski (1821-1881). Zijn bekendste boeken zijn de meesterwerken De gebroeders Karamazow, De idioot en Misdaad en straf (ook wel vertaald als Schuld en boete). Een ander bekend werk van Dostojeski is Boze geesten (1872), waarin nihilisten en revolutionairen bekritiseerd worden.Hij had een zeer genuanceerd begrip van de menselijke geest en gaf hier ook blijk van in zijn werken. Terugkerende thema’s zijn de vraag of God bestaat, het probleem van goed en kwaad en het probleem van het lijden, waarbij Dostojewski zijn personages gebruikt als voertuigen van de verschillende overtuigingen in de maatschappij. Dostojewski wordt meer dan eens gezien als de voorloper van het literair symbolisme, vanwege zijn door ideeën gedreven romanpersonages.
Van Ivan Gontsjarow (1812-1891) is eigenlijk maar één groot werk bekend en dat was bij zijn verschijnen direct een succes: van Oblomow werd gezegd dat
“de held een van die door de natuur rijkelijk bedeelde, maar zorgeloze en luie naturen is, die hun leven doorbrengen zonder nut voor anderen en die er niet in slagen hun eigen geluk te grijpen. De kwaliteiten van het boek liggen in de artistieke uitvoering en de uitdieping van de details, waardoor het werk van de heer Gontsjarov zich onderscheidt.”
De luiheid van de hoofdpersoon van het verhaal werd zo levendig en in detail beschreven dat de bekende literatuurcriticus Dobroljoebow naar aanleiding van Gontsjarows meesterwerk een boek schreef met de titel Wat is oblomovisme? Na Oblomow heeft Gontsjarow weinig belangwekkends meer gepubliceerd, behalve Het ravijn (1870), waar hij twintig jaar aan werkte en zeer slechte kritieken kreeg. Gontsjarow wordt gerekend tot de realisten van de Russische literatuur.
Een andere, meer gevierde realist was Ivan Toergenjew (1818-1883), die alom geroemd wordt door zijn natuurbeschrijvingen en licht weemoedige schrijfstijl. In een reeks korte verhalen (Jagersverhalen) vestigde hij zijn naam als schrijver. Hij behandelde daarnaast maatschappelijke vraagstukken in zijn romans. In Vaders en zonen beschrijft hij de idealisten van de jaren ’40 en de radicalen van de jaren ’60, en wat hun problemen waren. Het sterke punt van Toergenjew was de diepe kennis van het menselijke gevoelsleven, zoals in Eerste liefde (1860) en Lentebeken. Zijn eenvoudige schrijfstijl en universele thema’s maken hem tot een nog steeds veelgelezen auteur.
Als laatste in de reeks schrijvers van de gouden eeuw komen we bij Anton Tsjechow (1860-1904). In zijn jonge jaren studeerde hij medicijnen en startte een eigen praktijk. In deze tijd zag hij veel menselijke ellende, ziekte en dood, ervaringen die hij later gebruikte bij zijn schrijverschap. Vooral werd hij bekend door zijn bundel korte verhalen In de schemering (1888), waar hij de Poesjkinprijs voor ontvangt. Zijn verhalen hebben vaak een open einde, vaak zonder een oplossing te hebben voor het in het verhaal beschreven probleem. Tsjechow is vooral de waarnemer, niet de scherpe criticus. Enkele van de bekendste verhalen zijn: De weddenschap (1888), Een trieste geschiedenis (1889), Zaal no. 6 (1892), De man in het foedraal (1898), Kruisbessen (1898) en De Dame met het Hondje (1899).
Na de dood van Dostojewski en Toergenjew in respectievelijk 1881 en 1883 leek de Russische literatuur dood te bloeden, maar rond de eeuwwisseling stond een nieuwe generatie op: die van het symbolisme. In beginsel waren het vooral dichters die van zich deden horen, zoals Vladimir Solowjow (1853-1900) en Maksimilian Wolosjin (1877-1932). Het symbolisme was een beweging die de kunst los zag van de maatschappij en waarbij de kunst losstaat van de moraal. De acmeïsten vormde een tegenbeweging en betrachtten absolute helderheid in hun gedichten en schilderijen. De belangrijkste vertegenwoordigers van de acmeïsten waren Osip Mandelstam (1891-1938) en Anna Achmatowa (1889-1966). Achmatowa was gehuwd met een van de grondleggers van het acmeïsme Nikolaj Goemiljow (1886-1921). De periode van 1890-1920 wordt ook wel de zilveren periode genoemd.
Vanaf de jaren ’20 kregen de bolsjewieken het voor het zeggen in Rusland en dat leverde nieuwe stromingen op. Er werd druk geëxperimenteerd met vormen en taalgebruik. Bekende schrijvers uit deze periode zijn Vladimir Majakowski (1893-1930) en Michail Boelgakow (1891-1940). Majakowski was een voorman van de futuristen, die zich afzetten tegen de geldende regels der dichtkunst. Woorden werden in een nieuwe context geplaatst en anders gespeld. Boelgakow behoorde de groep schrijvers die minder makkelijk te plaatsen was. Hij beschikte over een levendige fantasie en wist die goed te gebruiken in zijn werk. Omdat Boelgakow kritiek leverde op het Sowjetregime in zijn verhalen, is er slechts één werk van hem gedrukt in de Sowjetunie: Diaboliade (1925). Ook in andere verhalen, Eieren der Ramppspoed (1924) en Hondenhart (1925) leverde hij literaire kritiek op de Sowjetregering. Zijn grootste schepping is De Meester en Margarita (1940), waarin drie Boelgakow drie verhaallijnen dooreen laat lopen en waarin tevens maatschappijkritiek vervat is. De verhouding tussen schrijver en maatschappij is het hoofdthema. De roman is nooit geheel afgemaakt, omdat Boelgakow overleed voor hij het werk geheel voltooien kon.
De periode onder Stalin werd gekenmerkt door strenge censuur en verbanningen. Veel schrijvers zochten hun toevlucht dan ook in het buitenland. Sommigen hadden traumatische ervaringen gehad, zoals Warlam Sjalamow (1907-1982) en Alexandr Solzjenitsyn (1918-2008). Sjalamow werkte als journalist voordat hij in 1937 werd verbannen naar de kampen aan de Kolyma. Zijn ervaringen heeft hij opgetekend in Berichten uit Kolyma (2001) en De handschoen (2006). De gruwelijke omstandigheden in de Goelag beschrijft Sjalamow vrijwel emotieloos en met meedogenloze precisie. Zijn getuigenissen uit Kolyma gelden als een van de meest aangrijpende boeken en een van de literaire hoogtepunten van de periode.
Alexandr Solzjenitsyn schreef ook over de gruwelijkheden van de strafkampen, maar deed dat niet zo emotieloos als Sjalamow. In zijn meesterwerk De Goelagarchipel 1918-1956 (1974) beschrijft hij het hele overheidsapparaat wat aan de correctieve werkkampen verbonden was, vanaf het moment van arrestatie, via de eindeloze treinreizen en doorvoergevangenissen, tot het stelsel van kampen in Siberië. Tussendoor beschrijft hij de belevenissen van andere gevangenen die hij heeft leren kennen. Het boek is een van de meest invloedrijke van de twintigste eeuw en laat zien dat de werkkampen geen afwijking van Stalin was, zoals het Westen dacht, maar bij het Sowjetsysteem hoorde.