blog placeholder

Inleiding

Aan het begin van de 20e eeuw hadden verscheidene kunstenaars uit verschillende disciplines gemeenschappelijke idealen en uitgangspunten. Zij stelden dat het doel van elke kunstvorm gelijk is, namelijk het uitdrukken van het wezen van mens en wereld, het uitdrukken van zielsindrukken. Een van die kunstenaars was Wassily Kandinsky.

Muziek werd beschouwd als de ultieme abstracte kunstvorm. Van Doesburg, een tijdgenoot van Kandinsky, schreef: “De muziek, die als hoogste uiting van gevoel beschouwd wordt, was in uitdrukkingswijze de schilderkunst verre vooruit.” Dat idee ontstond doordat muziek een immateriële kunst is. Ze is niet gebonden aan concrete voorstellingen. Voor Kandinsky en zijn tijdgenoten diende zij daarom als voorbeeld, wat onder andere tot uiting kwam in het benoemen van zijn schilderijen als “composities, impressies en improvisaties”. Zijn doelstelling werd dat schilderkunst net zulke krachten zou ontwikkelen als muziek bezit en dus ook niet meer gebonden zou zijn aan een concrete voorstelling.

Kandinsky en het kunstenaarssschap

Kandinsky had bepaalde ideeën over het zijn van een kunstenaar. Zijn stelling was dat kunstenaars altijd vooruit lopen op de grenzen van de medemens en daarom nooit echt begrepen zullen worden. De kunstenaar maakt iets wat uit zijn innerlijke noodzaak ontstaat, de medemens verslijt het voor absurd. Na een tijdje realiseert men zich dat de kunstenaar gelijk had en verlegt zo de grens van wat geaccepteerd is. De kunstenaar is echter al weer verder gegroeid en maakt voor zijn medemens weer iets nieuws wat nu absurd is. Kunstenaars bewegen zich in het topje van de piramide der mensheid zo zegt hij. Ze komen telkens met een nieuwe boodschap. ‘De schilderkunstige en muzikale dissonant van vandaag is niets anders dan de consonant van morgen’.

Kunstenaars die concessies doen om hieraan te ontsnappen maken geen diepgaande kunst, hun kunst is niet blijvend. Zij die wel tot in hun ziel kunstenaar zijn en dus diepgaande en blijvende kunst maken voldoen aan bepaalde “verplichtingen”:

  •  ze brengen het eigene tot uitdrukking,
  •  ze brengen het eigene van hun tijd tot uitdrukking,
  •  daarmee brengen ze ook het eigene van de kunst in het algemeen tot uitdrukking.

Kandinsky ging uit van de gedachte dat een kunstenaar continu de indrukken van de buitenwereld in een innerlijke wereld verzameld om daarna vanuit een innerlijke noodzaak een eigen beeld naar buiten te brengen. Zo sprak hij: “Alle middelen zijn heilig als ze innerlijk noodzakelijk zijn. Alle middelen zijn zondig als ze niet stammen uit de bron van de innerlijke noodzaak” .

 

Kandinsky en kleur

De schilderijen van Kandinsky zijn gebaseerd op kleur. “Kleur is een middel om direct invloed uit te oefenen op de ziel. De kleur is de toets, het oog is de hamer, de ziel is de piano met haar vele snaren. De kunstenaar is degene die doelgericht d.m.v. kleur en vorm de menselijke ziel doet vibreren.” De relatie tussen Kandinsky’s kunst en de muziek berusten voornamelijk op zijn ideeën over kleur.

De innerlijke waarde van kleur heeft inwerking op de mens. Oppervlakkig gezien zorgt kleur voor een fysieke prikkel, die enkel duurt zolang men de kleur aanschouwt. Psychisch echter kan kleur associatief werken, indirect dus. Men ziet bijvoorbeeld de kleur rood en associeert dat met bloed en vervolgens bloed weer met pijn, waardoor de kleur rood een negatieve bijklank van pijn krijgt. Kleur heeft echter ook nog een directe werking. Bij hoogontwikkelde mensen zijn de toegangswegen naar de ziel onbelemmerd. Indrukken van andere zintuigen “trillen”direct mee. Deze resonantie zorgt ervoor dat men koude en warme kleuren onderscheidt en dat sommige kleuren ruw of scherp zijn. (Gekleurd licht heeft ook daadwerkelijk een uitwerking op het lichaam, zo is rood stimulerend en blauw paralyserend.) Dit is geen associatieve werking, maar een directe kracht van kleur. Hoogontwikkelde mensen voelen deze kracht, waardoor kleur een innerlijke klankwaarde krijgt.

In zijn boek “Uber das Geistige in der Kunst” beschrijft hij een eigen klankkleurtheorie, die gedeeltelijk overeenkomt met de kleurenleer van Johannes van Itten, maar die meer gebaseerd is op het gevoel. Kleur kan in materiële vorm niet objectief beoordeeld worden, omdat het altijd een specifieke tint heeft en begrensd wordt door vorm. Gewoon “rood” bestaat dus niet in de uiterlijke wereld, daarom beschrijft hij een kleurenleer vanuit de innerlijke wereld. Hij neemt als eerste uitgangspunt de twee tegenstellingen warm/koud en licht/donker. Hieruit volgen vier combinaties, te weten; warm/licht, warm/donker, koud/licht en koud/donker.

Warm beweegt zich naar de kijker toe, koud beweegt zich van de kijker af. Geel is een warme kleur en beweegt zich dus naar de kijker toe, blauw is een koele kleur en verwijdert zich juist van de aanschouwer. Geel en blauw zijn dynamische kleuren, ze zijn als het ware blijvend in beweging terwijl je kijkt. Het uiterste van de tegenstelling warm/koud zijn wit en zwart, dit zijn tevens de twee kleuren , die gemengd met andere voor het effect licht en donker zorgen. Wit komt naar de kijker, zwart verwijdert zich. Het zijn echter statische kleuren, er zit geen echte beweging meer in. Wit en geel zijn dus verwant en zo ook zwart en blauw.

Als geel en blauw zich mengen heffen ze elkaars tegengestelde bewegingskracht op en ontstaat de onbewegelijke kleur groen. Net als grijs (wit en zwart) is het een kleur van rust en passiviteit.

Een derde tegenstelling, die hij hieraan toevoegt, is het zogenaamde complementaire contrast rood/groen. Rood draagt de beweging in zichzelf, groen is de rust in zichzelf.

Door het toekennen van beweging en dynamiek (licht/donker, in de muziek zacht/luid) aan kleuren, kwam de mogelijkheden van de beeldende kunst al erg dicht bij die van de muziek te liggen.

Hieronder ter illustratie enkele voorbeelden van het geluid/gevoel van bepaalde kleuren:

  • Geel: opdringerig, ondragelijk, verontrustend. Geel steekt en windt op en werkt zo op het gemoed. aardse kleur, niet tot verdieping in staat. Geel heeft de neiging naar de lichtere tinten en klinkt bij intensivering naar het wit als eenschelle trompet.
  • Oranje: ernstig, gezond, klok, altviool. 
  • Rood: activiteit, drukte. 
  • Vermiljoen: tuba, tromgeroffel. 
  • Violet: afgekoeld rood, uitgeblust, treurig, engelse hoorn of fagot. 
  • Blauw: verdieping, hemels, actief. 
  • Lichtblauw: fluit
  • Donkerblauw: plechtig, cello, orgel. 
  • Groen: horizontale beweging heft elkaar op: rust. Vervelend passief. “Het groen is 
  • als een dikke, zeer gezonde, onbeweeglijk liggende koe die, alleen in staat is tot herkauwen, de wereld gadeslaat met domme doffe ogen.” 
  • Bruin: nauwelijks beweging. 
  • Zwart: eeuwig zwijgen, geen toekomst, geen hoop. Zwart is de meest klankloze kleur, waardoor elke andere kleur in de buurt nog meer benadrukt wordt in zijn eigen karakter. 

 

Kandinsky en vorm

Kleur kan in de uiterlijke wereld alleen bestaan in samenwerking met vorm. Deze kan een kleur verzwakken of versterken. Een scherpe vorm zal een scherpe kleur versterken, bijvoorbeeld een gele driehoek. Een ander voorbeeld waarbij vorm kleur versterkt is een blauwe cirkel (verdieping). Bij een niet-versterkende combinatie is er geen disharmonie, maar een nieuwe harmonie: anders maar niet verkeerd. Net als in de muziek spreken we van samenklank (consonantie) en contraklank (dissonantie). Aangezien het aantal kleuren en vormen oneindig is, zijn ook de combinaties oneindig en tegelijkertijd de werking. Dit materiaal is onuitputtelijk.

Vorm is een begrenzing (van kleur), maar het is ook een uiting van innerlijke inhoud en dus een middel om de ziel te beroeren. Uiterlijke begrenzing dient een innerlijk doel.

Bij picturale kunst is vorm als begrenzing ondergeschikt aan het beeld en bij abstracte kunst omlijst de vorm nooit een reëel object en dient het dus puur als begrenzing. Hiertussen bestaan oneindige mogelijkheden.

Het organische wordt langzaam door het abstracte verdrongen, maar het organische dat blijft heeft wel innerlijke klank en is niet klakkeloos uit de realiteit gekopieerd. Het kopiëren van de realiteit moet dienen tot een hoger doel; weergave van een innerlijke boodschap. Gelijktijdig zien we dat er in de muziek afstand wordt gedaan van de gebruikelijke compositievormen en dat er gezocht wordt naar een vrije vorm.

De componist die de grondslag legt voor een geheel nieuwe manier van componeren is Schönberg, die tevens schilder was en samen met Kandinsky lid was van ‘Der blauwe Reiter’. Kandinsky nam een groot voorbeeld aan hem. Schönberg was de grondlegger van de twaalftoonsmuziek en daarmee van de atonale muziek. Hij bedacht een nieuwe rationele basis voor de muziek gebaseerd op seriële reeksen in plaats van op een vormschema. Hij deed ook afstand van het gebruikelijke tonale modaal, wat volgens hem een vals gevoel van stabiliteit bood.

Elk werk berust op een serie van 12 tonen (alle twaalf tonen uit de chromatische ladder worden een keer gebruikt) en elke harmonie en melodie wordt hieruit afgeleid. Je kon een serie gebruiken in de oorspronkelijke vorm, de omkering, het thema achterstevoren en de omkering achterstevoren. Verder kon je de serie transponeren naar elke van de twaalf chromatische tonen. Je hebt dan achtenveertig verschillende series/thema’s om als materiaal voor je compositie te gebruiken. Dit seriële principe vormde de wetenschappelijke basis voor Schönbergs artistieke creaties. In zijn harmonieleer predikte hij dat elke samenklank mogelijk is, juist waar tonen dissoneren. Kandinsky herkende in de tegenstrijdigheid van klanken een evenwicht. Hij beeldde dit uit door contrasterende kleuren naast elkaar te plaatsen en noemde dit harmonie. Kandinsky liet zich er ook door inspireren door steeds verder afstand te doen van natuurlijke vormen en op zoek te gaan naar de grenzen van het picturale om zo op zijn manier bij het abstracte uit te komen.

Natuur brengt via objecten de ziel in beweging;

  •  door de uitwerking van kleur ven een object,
  •  door de uitwerking van de vorm van een object,
  •  door het object zelf.

Kandinsky componeerde vanuit zijn gevoel zuiver abstracte vormen uit vanuit de natuur getransponeerde elementen. Hoe abstracter des te zuiverder en primitiever de klank. Het figuratieve moet echter niet verdwijnen. Dat zou beperkingen opleggen aan de uitdrukkingsmogelijkheden.

 

Kandinsky en compositie

Kandinsky vond dat abstractie beter pastte bij zijn ideaal, het uitdrukken van zielsindrukken, omdat abstractie een sprookjeswerking buitensluit en zo duidelijk maakt dat het om een zuiver innerlijke boodschap gaat. Een van de manieren om abstractie te bereiken is door de derde dimensie uit te schakelen, want komt het reële dichter bij het abstracte In een picturale compositie is het ideaal wanneer in een plat vlak een driedimensionale ruimte gezien kan worden. Bij een abstracte compositie wordt geprobeerd om ruimte te suggereren door lijnen dunner of dikker te laten worden of door vormen in combinatie met kleur op een bepaalde manier te rangschikken.

Net als in de muziek stoelt compositie op harmonie. Een schilderij ontstaat door vanuit de innerlijke noodzaak geboren kleuren en vormen als zijnde zelfstandig samen te voegen in een bepaalde harmonie. Tegenstellingen en tegenstrijdigheden zijn onderdeel van deze harmonie. Enkele voorbeelden die hij geeft van titels van schilderijen, waarmee hij de link legt tussen beeldende kunst en muziek, zijn:

 

  • Impressie: een lineair-picturale weergave ontstaan onder directe invloed van de natuur
  • Improvisaties: plotselinge onbewuste expressies van indrukken van de innerlijke natuur. Een herwerking van de natuur en een overgang van materiële naar spirituele kunst.
  • Compositie: Langzaam ontwikkelde en uitgebalanceerde expressies, zonder verwijzing naar externe realiteit. Deze werken hebben een grote omvang.
  • Melodische compositie: ontwikkeld vanuit een enkele vorm, de compositie is ondergeschikt.
  • Symfonische compositie: gecompliceerde compositie; is opgebouwd uit verschillende motieven, die zich verenigen tot een enkele vorm. Alle motieven zijn onderworpen aan een zichtbare of verborgen hoofdvorm.

 

Tot slot

“Geen enkele kunsttak kan de andere vervangen. Elke kunstvorm heeft zijn eigen taal; de aspecten die alleen tot die kunsttak behoren, maar de manieren zijn identiek aangezien ze hetzelfde spirituele doel hebben. Elke kunst die zichzelf uitdiept, keert in zichzelf terug en zondert zich af, maar ze spiegelt zich aan de anderen en hun diepste bedoelingen brengen haar tot een eenheid. Zo zal men eens komen tot de eenheid van alle kunsten. Uit deze eenheid zal ooit de kunst ontstaan die wij nu reeds voorvoelen, de echte monumentale kunst.”

Kandinsky heeft in zijn werk een zoektocht doorlopen om de esthetische puurheid die hij in de muziek wel kon vinden, terug te brengen in zijn schilderkunst. Muziek was de oorsprong van deze zoektocht en is hem blijven leiden. Hij kwam uit bij de abstracte schilderkunst, waarin klanken omgezet werden in kleuren en uiteindelijk kleur een eigen spirituele en esthetische waarde kreeg. Zo ging kleur zelfstandig van de vorm mede het ontstaan van een schilderij ging bepalen.