blog placeholder

Iedereen in Nederland of België heeft er weleens met te maken gehad: Griep! Virus! Hoe kom je eraan, wat is het eigenlijk, hoe kom je er vanaf, welke medicijnen zijn er en nog veel meer…

Wat is een virus?

Het woord virus is afkomstig uit het Latijn en betkent vergif. Feitelijk is een virus een bepaalde hoeveelheid van het erfelijke materiaal (bijvoorbeeld DNA of RNA) met daaromheen een mantel van eiwit. Een virus nestelt zich in de cel van de gastheer en kan op die manier een gastheer ziekmaken. Om meer te bergrijpen van hoe een virus iemand ziek kan maken moet je eerst iets meer weten van de opbouw van een virus.

Hoe is een virus opgebouwd?

  • Enveloppe: aan de buitenkant van een virus bevindt zich de enveloppe, dit is een membraan (soort scheidingswand). Een enveloppe komt alleen voor bij dierlijke virussen.
  • Eiwitmantel: onder de enveloppe bevindt zich een eiwitmantel, dit is een belangrijk onderdeel van een virus omdat dit deel van het virus verantwoordelijk is voor het binnendringen in een gastcel. Verder zorgt de eiwitmantel voor bescherming van het virus door antilichamen van de gastheer buiten te houden. Een derde taak van de eiwitmantel is het herkennen van geschikte gastheercellen.
  • Erfelijk materiaal: binnen deze eiwitmantel zit het erfelijk materiaal van een virus. Dit bestaat uit DNA of uit RNA. Dit deel wordt ook wel het nucleïnezuur genoemd (de NA van DNA/RNA staan immers voor nucleoid acid)

Waarom wordt je ziek van een virus?

Omdat een virus niet in staat is om zichzelf (zonder hulp) voort te planten en omdat het geen eigen stofwisseling (metabolisme) heeft mag een virus strikt genomen niet tot de “levende wezens” worden gerekend. DIt betekent dat een virus dus op lange termijn niet kan overleven zonder een zogenaamde gastheer. In het geval van bijvoorbeeld een griepvirus zijn wij de “gastheren”.

Om gebruik te kunnen maken van een gastheer koppelt de virus zich aan een cel van de gastheer. Eenmaal gekoppeld aan een cel spuit het virus zijn eigen erfelijke materiaal in deze cel. Zoals hierboven al een keer vermeld heeft de eiwitmantel hierbij een belangrijke taak. Wanneer het erfelijk materiaal zich eenmaal binnen de gastheercel bevindt kan het zich gaan delen (voortplanten dus) en ontstaan er nieuwe virusdeeltjes (zie hieronder het kopje deling van virussen). Dit proces heeft bijna altijd de dood van de gastheercel tot gevolg. Het sterven van deze cellen (je hebt er vele miljarden) in combinatie met de acties van ons afweersysteem (bijvoorbeeld koorts) geeft ons de griepachtige symptomen.

De nieuwe virusdeeltjes gaan vervolgens op zoek naar een nieuwe gastheercel, dit kan zowel binnen dezelfde persoon zijn als bij een ander persoon (bijvoorbeeld via het speeksel of door de lucht door te hoesten).

Hoe deelt een virus?

  • Aanhechting: de virus hecht aan het oppervlak van de cel van de gastheer. Hierbij moet het virus een specifieke binding vormen met dat oppervlak van de gastheercel. Omdat dit specifiek per soort virus bepaald is verklaart dit ook waarom sommige virussen altijd luchtweginfecties veroorzaken terwijl andere virussen juist darmklachten geven
  • Penetratie: hierbij breekt het virus in in de gastheercel
  • Vernietiging van de envelop en de eiwitmantel van het virus zodat het erfelijk materiaal van het virus los in de gastheercel komt te liggen
  • Replicatie: het DNA/RNA van het virus gaat zich delen (dus komen er meer DNA/RNA deeltjes)
  • Vrijkomen van nieuwe virusdeeltjes: dit gebeurt door de gastheercel te doden. Dit proces het lysis. Tijdens dit proces krijgen de nieuwe virusdeeltjes weer een envelop en een eiwitmantel
  • Hierna begint het hele proces weer op nieuw

Wat voor soort virussen zijn er?

Er zijn vele soorten virussen in omloop. Al deze virussen zijn onderverdeeld in grote families. Zo hoort het griepvirus (influenzavirus) thuis in de familie van de orthomyxovirussen.

  • adenovirussen
  • bunyacvirussen
  • cicovirussen
  • filovirussen
  • flavivirussen
  • herpesvirussen
  • nidovirussen
  • orthomyxovirussen
  • norovirus
  • paramyxovirussen
  • papovavirussen
  • parvovirussen
  • picornavirussen
  • polyomavirussen
  • poxvirussen
  • reovirussen
  • retrovirussen
  • rhabdovirussen

Welk virus veroorzaakt welke infectie?

  • Verkoudheid (bovenste luchtweginfectie): rhinovirus, parainfluenzavirus, RSV (respiratior syncytieel virus)
  • Ooginfecties: HSV (herpes simplex virus), adenovirus, CMV (cytomegalovirus)
  • Longontsteking: influeza A en B virus, parainfluenzavirus, RSV, adenovirus, SARS (sever acquired respiratory syndroom) virus
  • Keelonsteking: adenovirus, EBV (epstein barr virus, ziekte van Pfeiffer), CMV
  • Buikgriep: adenovirus, rotavirus, norovirus, astrovirus, coronavirus
  • Hersenvliesontsteking: JC-virus, mazelenvirus, LCM-virus, arbovirus, rabiës
  • SOA’s: herpes simplex 2, HPV (humaan pappiloma virus), HIV
  • hepatitis (ontsteking van de lever): hepatitis virus A,B,C,D,E
  • huidinfecties: varicella zostervirus (waterpokken, gordelroos), humaan herpesvirus 6, molllucsum contagiosum (waterwratjes), parvovirus B19, Rubella (rode hond), mazelenvirus, coxsackie A virus

Hoe kun je een virusinfectie behandelen?

Een virusinfectie valt niet goed te behandelen met antibiotica, want die werken immers tegen bacteriën en dus niet tegen viurssen. In Nederland wordt er dan ook niet zomaar gestart met een behandeling met antibiotica. Wanneer er antibiotica wordt gegeven is dat meestal om een zogenaamde bacteriële superinfectie (dit is dus een infectie met bacteriën bovenop de al aanwezig infectie met virussen) te voorkomen. Dit is meestal niet nodig, want het menselijk lichaam beschikt over een afweersysteem dat zelf virusinfecties kan genezen.

Er zijn uiteraard ook andere behandelmogelijkheden wanneer ons eigen immuunsysteem het virus niet onschadelijk kan maken.

  • vaccinatie: bijvoorbeeld de jaarlijkse griepprik. Dit is natuurlijk geen goede methode wanneer iemand al besmet is met een virus, maar kan wel voorkomen dat iemand in de toekomst besmet raakt.
  • anti-retrovirale middelen: dit zijn medicijnen om zogenaamde retrovirussen te remmen. Het bekendste retrovirus is het HIV-virus (AIDS). Hierbij wordt een zogenaamde HAART-therapie gegeven (Highly active antiretroviral therapy)
  • antivirale middelen die alleen geschikt zijn voor de huid (zoals bijvoorbeeld creme tegen een koortslip)
  • interferonen: hieronder vallen zowel de alfa als de beta als de gamma interferonen; deze middelen verbeteren de afweer en remmen de deling van virusdeeltjes
  • overige antivirale middelen: deze middelen grijpen op verschillende plaatsen in de reproductiecyclus van een virus aan (een bekend voorbeeld hiervan is acyclovir of tamiflu). Het gevolg hiervan is dat het virus zich niet meer goed kan delen.
  • BRON: farmacotherapeutisch kompas

Geneesmiddelen zonder bijwerkingen bestaan niet en dat geldt uiteraard ook voor antivirale middelen, zo staan bijvoorbeeld zowel de HAART-therapie als de therapie met interferonen bekend om vele bijwerkingen.

 Bronvermelding

  • textbook of biochemistry with clinical correlations: Thoma M. Devlin, Whiley Liss, 5e editie 2001, ISBN: 0471411361
  • Collier, Leslie; Balows, Albert; Sussman, Max (1998) Topley and Wilson’s Microbiology and Microbial Infections ninth edition, Volume 1, Virology, volume editors: Mahy, Brian and Collier, Leslie. Arnold. ISBN 0340663162
  • ministerie van landbouw, natuurbeheer en visserij Nederland
  • Farmacotherapeutisch kompas 2009 (www.fk.cvz.nl)
  • Harrisons principals of internal medicine, Braunwald MD, Mc-Graw-Hill Professional, 15e editie 2001, ISBN: 0079136869