Virussen zijn een van de meest voorkomende pathogenen in de wereld. Waarom is er nog geen alomvattend geneesmiddel voor?
De wereldwijde levensverwachting gaat omhoog. Tevens gaat de kindersterfte omlaag. Het lijkt erop dat infectieziekten zijn opgelost, maar dat is niet het geval. De reden is selectie bij verschillende pathogenen, waaronder virussen. Virussen zijn onder te verdelen in DNA en RNA virussen. De DNA virussen maken gebruik van DNA polymerase en hebben daarom proofreading en herstel. Dit zorgt ervoor dat zij een lage foutenfrequentie hebben en weinig diversiteit. De RNA virussen bestaan veelal uit oude en vertrouwde pathogenen die vaak onder controle zijn in de westerse wereld. Echter heeft de westerse wereld ook te maken met emerging en re-emerging infections. Deze infecties hebben te maken met het feit dat RNA virussen geen proofreading hebben en daarom snel veranderen. Door de grote genetische diversiteit die hieruit voortkomt worden RNA virussen ook wel quasi-species genoemd. Meestal wordt een consensus-sequentie afgesproken per virus. Een voordeel van het zijn van een quasi-species is dat goede mutaties al aanwezig zijn in de populatie voordat er selectie plaatsvindt. Er kan dus snel worden aangepast aan nieuwe omstandigheden.
De selectiedruk waar virussen mee te maken hebben heeft onder andere te maken met de gastheer immuniteit, antivirale therapie en de verandering van gastheer. Virale vaccins zijn gericht op de structurele eiwitten van de virussen. Antivirale middelen zijn meestal gericht op de replicatie-enzymen die de virussen gebruiken, zodat de rest van het lichaam geen schade toegebracht wordt.
De (re)emerging infections komen vooral door veranderingen in het virus zelf, bijvoorbeeld verworven resistentie tegen antivirale middelen, maar ook door veranderingen in de gastheer, bijvoorbeeld veranderde hygiene en bevolkingsdichtheid. Ook verandering van het milieu kan voor een nieuwe uitbraak zorgen. Voorbeelden hiervan zijn klimaatveranderingen en ontbossing.