Veel ouders kunnen niet wáchten tot hun kleintje het eerste woordje zegt en zijn apetrots wanneer het zover is. Maar wanneer is het zover? Wanneer is je kindje vroeg met praten en wanneer laat? Wat is normaal? En hoe kun je je kind bij zijn/haar spraakontwikkeling helpen? Dit artikel geeft het antwoord.
Het staat vast dat elk kind vroeg of laat leert praten. Maar wat is vroeg en wat is laat? Elk kind ontwikkeld zich op zijn/haar eigen manier en eigen tempo. De een zal sneller zijn met lopen, de ander met praten. Sommige kinderen proberen van jongs af aan uit wat ze kunnen, anderen wachten liever af totdat ze zeker weten dat ze er toe in staat zijn. Met als gevolg dat je het idee kan hebben dat een kind ‘vroe’g’ is met praten, waarbij je niet goed kan verstaan wat een kind zegt, terwijl een ander ‘laat’ is met praten, waarbij het eigenlijk meteen al de betekenissen begrijpt en een grotere woordenschat heeft. Over het algemeen hoef je je pas zorgen te maken als een kind met 2,5 jaar nog steeds geen losse woordjes zegt. En bij 4,5 jaar moet het wel heel raar lopen als je kleine nog geen korte zinnetjes kan maken. Dit artikel gaat uit van gemiddelden, maar maak je dus niet ongerust als jouw kindje ‘vroeg’ of ‘laat’ lijkt te zijn, elk kind ontwikkeld zich op zijn/haar eigen tempo, omdat dat het beste bij het kind past.
Fase 1: 12-15 maanden
Ergens tussen 12 en 15 maanden zal je kindje al wat woorden kunnen noemen. Om duidelijk te maken wat je kind bedoeld zal het gebruik maken van intonatie. Om een voorbeeld te geven: wanneer je kindje iets wil hebben, of het al heeft, zal het zeggen: hebben! Wanneer jij iets hebt wat hij/zij graag wil, zal hij/zij erom vragen en zeggen: hebben?
Bij meerlettergrepige woorden zal opvallen dat de lettergreep die normaal niet beklemtoond wordt, weg zal vallen. ‘Daar’ zal ‘daa’ worden, en bijvoorbeeld ‘banaan’ zal ‘naan’ worden.
Woorden met daarin meerdere medeklinkers aan het begin of aan het eind ervan vormen ook vaak een probleem in deze fase. Voorbeelden hiervan zijn ‘schoen’ wat dan ‘sjoen’ wordt of ‘brood’ wat ‘bood’ wordt.
Fase 2: 15-24 maanden
Wanneer je kleintje al een tijdje losse woordjes zegt (en al heel goed woordjes na kan zeggen), zal hij/zij overgaan op twee-woorden-zinnen. Je kindje geeft dan met twee woorden aan wat hij of zij bedoeld. Met ‘baby huil’ wordt bijvoorbeeld bedoeld: ‘de baby huilt’.
Wanneer je kindje ongeveer twee jaar is, bedraagt de woordenschat inmiddels zo’n 270 woorden. Evenals in fase 1 wordt vooral van intonatie gebruik gemaakt wanneer je kleintje een vraag stelt. Daarnaast wordt vaak het woordje ‘niet’ gebruikt om aan te geven wat je kindje (niet) wilt. Een voorbeeld hiervan is: ‘niet bood eten’ wanneer je kindje geen brood wil eten.
Fase 3: 2-3 jaar
De woordenschat van je kleintje is op deze leeftijd al zo’n 200 tot 300 woorden. In deze fase worden de zinnen steeds langer, ze bevatten steeds meer woorden.
Hoewel de woordenschat nu razendsnel toeneemt en de uitspraak van medeklinkers verbeterd is, wordt nog vaak slechts gebruik gemaakt van werkwoorden en zelfstandige naamwoorden, zoals ‘ik spelen’ voor ‘ik ga lekker spelen’.
Je kindje maakt veel zinnen met ik en jij, maar past deze zinsvormen niet altijd goed toe. Zo zal je kindje zichzelf nog vaak met ‘jij’ aanspreken.
Een meervoud wordt door je kindje in deze fase gemaakt door er een ‘s’ achter te zetten (‘dat zijn mijn schoens’ in plaats van ‘schoenen’). De verleden tijd wordt verwoord door achter werkwoorden ‘de’ of ’te’ te zetten (ík heb ge-eet’ in plaats van ‘gegeten’).
Fase 4: 3-4 jaar
Je kleintje groeit hard en kent inmiddels al zo’n 400 woorden. Je kindje begrijpt al veel en kan ook veel vertellen. Losse klanken vormen geen probleem meer, met uitzondering van ‘s’, ‘l’ en ‘r’. Hier blijft je kindje vaak nog wel een poosje moeite mee houden.
Je kindje voegt zich steed meer naar de taalregels. Werkwoorden worden nu over het algemeen goed vervoegd al zijn er nog wel eens vergissingen. Totdat je kindje ongeveer 5 tot 6 jaar is, is het normaal dat onregelmatige werkwoorden nog verkeerd worden gebruikt. Lopen wordt dan bijvoorbeeld in de verledentijd ‘loopte’ in plaats van ‘liep’.
Omdat je kindje sneller denkt dan zijn/haar gedachten aankunnen, gebeurd het regelmatig dat er veel herhalingen voorkomen in het verhaal van je kindje. Het lijkt op stotteren maar dat is het niet. Ook kunnen kinderen omdat ze het juiste woord niet kunnen vinden, zelf een nieuw woord gaan verzinnen.
Fase 5: 4-6 jaar
De woordenschat is op deze leeftijd zo’n 2000 woorden. In deze periode gaat je kindje gebruik maken van woorden ‘als … dan’, ‘want’, ‘omdat’ en ‘wat als…’ waaardoor zijn/haar zinnen langer worden. Daarnaast begrijpt je kindje bijna alle taalregels en kan hij/zij ze meestal ook netjes toepassen.
De ‘s’, ‘l’ en ‘r’ kunnen nog steeds wat moeilijk zijn. Op deze leeftijd wordt van kinderen verwacht dat ze woorden in een goede volgorde kunnen zeggen.
Hoe kun je je kindje helpen:
– Maak gebruik van positieve taal. Vermijd het woordje ‘nee’. Hierdoor is de kans groter dat je kindje naar je blijft luisteren, omdat het nieuwsgierig is naar wat je wil zeggen.
– Verbeter je kindje niet als het een woord verkeerd zegt, daar kan het onzeker van worden. Als het zegt: ‘pietuig’ zeg dan: ‘ja, dat is een vliegtuig, goed gezien!’ Laat merken dat je je kindje begrijpt.
– Stel geen moeilijke vragen. Zeg niet: ‘wat is dit?’ want dan kan je kindje heel onzeker worden als het het antwoord niet weet. Maak er dan een spelletje van waarin je zegt: ‘waar is de banaan?’ ‘is dit de banaan? Nee, dat is de appel. Is dit de banaan? Ja, dat is de banaan’. Waarbij je dan samen met je kindje op onderzoek uit kunt gaan. Hier leren ze veel van.
– Als je kindje eraan toe is om korte zinnetjes te maken, stimuleer dat dan door op ‘koe’ te reageren met ‘ja, dat is een koe’.
– Probeer je kindje niet af te leiden als hij ergens mee bezig is. Maak je zinnen kort en krachtig: ‘Jij mag even spelen’ of ‘We gaan nu eten’. Dat schept duidelijkheid.
– Probeer je kindje te stimuleren tot nadenken en tot het herinneren van dingen. Vraag je kindje wat hij/zij straks gaat doen. Als hij/zij dat niet weet,geef dan zelf het antwoord (‘Wat gaan we straks doen?’…’We gaan straks eten’)
– Als je kindje snel praat en over zijn/haar woorden struikeld, zeg dan niet: je moet rustiger praten. Ook dan kan je kindje weer onzeker worden. De beste manier is om zelf op een rustig tempo tegen je kindje te praten en te wachten tot je kindje is uitgepraat. Doordat jij rustig praat, weet je kindje dat dat ook een mogelijkheid is en gaat hij/zij het vanzelf ook doen.
– Het is altijd een goed idee om veel boekje voor te lezen, ook als je kindje wat ouder is. Vaak hetzelfde boekje lezen is een goed idee.
– Als je met je kindje praat, kijk elkaar dan aan, je kindje zal dan geïnteresseerd naar je mond kijken.
Tot slot
Geniet van je kindje, verwonder je erover wat zo’n kindje in een paar jaar tijd allemaal leert en hoe het opgroeit. En natuurlijk is het ook gewoon veel praktischer wanneer je kindje eíndelijk kan zeggen wat er aan de hand is wanneer het huilt.