blog placeholder

De fase van adolescentie is een fase van verandering voor jonge mensen. Een belangrijke verandering is de vriendengroep, die steeds belangrijker wordt en waarmee steeds meer tijd wordt doorgebracht. Dit maakt jongeren kwetsbaarder voor de invloed van vrienden (Steinberg & Monahan, 2007). Ook begint de scheiding tussen seksen in de kindertijd te vervagen en komen vriendschappen tussen jongens en meisjes vaker voor (Poulin, Denault, & Pedersen, 2011). Een andere verandering is het alcoholgebruik van adolescenten. Drinken is een veelvoorkomende gedraging onder adolescenten, en de mate waarin jonge mensen drinken stijgt dramatisch in de adolescentie (Farhat et al., 2012). De vriendengroep van de adolescent lijkt één van de grootste risicofactoren te zijn voor het gebruik van middelen zoals alcohol (Poulin, Denault, & Pedersen, 2011). Echter, niet elke adolescent is even kwetsbaar voor de invloed van vrienden, en niet elke vriend is even invloedrijk. Er bestaat onenigheid over waarom dit het geval is (Dick et al., 2007). Het lijkt erop dat de mate waarin vriendschappen invloed hebben op alcoholgebruik, deels afhangt van de sekse van de adolescent en de vrienden (Dick et al., 2007). Meerdere onderzoeken hebben sekseverschillen in de prevalentie van alcoholgebruik gedocumenteerd, maar er bestaat verrassend weinig onderzoek over sekseverschillen in risicofactoren, zoals vriendschappen, die geassocieerd zijn met alcoholgebruik. Dit paper richt zich daarom op de vraag: Op welke manieren heeft sekse invloed op de associatie tussen vriendschappen en alcoholgebruik? Voordat deze vraag kan worden beantwoord, zal eerst worden ingegaan op belangrijke achtergrondinformatie. Vervolgens zullen vijf artikelen aangaande dit onderwerp kritisch worden beoordeeld, waarna een discussie en suggesties voor vervolgonderzoek volgen. Antwoord op de hoofdvraag is essentieel voor preventie- en behandelingsdoeleinden (Dick et al., 2007). 

Vriendschappen nemen een grote rol in in vele theorieën die de ontwikkeling van probleemgedrag van adolescenten probeert te verklaren (Duan, Chou, Andreeva, & Pentz, 2009). Er wordt verondersteld dat vriendschappen invloed hebben op probleemgedrag via ‘modeling’ (het observeren en aanleren van het gedrag van vrienden), via druk om bepaald gedrag te vertonen, en via percepties die adolescenten van hun vriendengroep hebben (Duan et al., 2009). Onderzoek naar de invloed van vriendschappen is echter lastig, aangezien vrienden invloed kunnen hebben op het probleemgedrag van adolescenten, maar adolescenten hun vriendschappen ook via selectie kiezen. In dit proces kiezen adolescenten actief vrienden die patronen en waarden hebben die consistent zijn met de eigen patronen en waarden (Dick et al., 2007). Een adolescent die tolerant over alcohol denkt, zou dus vrienden kunnen kiezen die ook tolerant over alcohol denken, waardoor niet duidelijk is in hoeverre de vriendengroep invloed heeft op het alcoholgebruik van de adolescent. Daarnaast is belangrijk te vermelden dat het construct ‘vrienden’ op diverse wijze gedefinieerd wordt in onderzoek. In sommige onderzoeken worden hele groepen peers – een groep personen die een vergelijkbare leeftijd, status, belang of belangstelling hebben (Duan et al., 2009) – onder vrienden verstaan, terwijl in andere onderzoeken slechts de directe vriendengroep of koppels als vrienden worden gezien. Het huidige onderzoeksartikel richt zich enkel op de laatste twee aspecten.  
            Om de invloed van vriendschappen en selectie uit elkaar houden in onderzoek naar sekseverschillen in de relatie tussen vriendschappen middelengebruik, maakten Dick en collega’s (2007) gebruik van 2241 tweelingparen met een gemiddelde leeftijd van 14 jaar. Via genetisch onderzoek en vragenlijsten is bepaald in hoeverre overeenkomsten in alcoholgebruik tussen adolescenten en hun vrienden verklaard werden door gedeelde genetische factoren of door omgevingsfactoren. De vriendengroep werd gespecificeerd als de personen met wie de adolescent de meeste vrije tijd doorbrengt. Alcoholgebruik werd gemeten door de adolescent te vragen hoe vaak hij/zij drinkt en hoe vaak hij/zij denkt dat zijn of haar vrienden drinken. Zowel sekseverschillen tussen adolescenten zelf als seksecomposities binnen de vriendengroep werden onderzocht. Het bleek dat het drinkgedrag van vrienden sterker gerelateerd was aan het drinkgedrag van meisjes. Hierbij werd een matige genetische invloed vastgesteld, wat betekent dat er voor een deel sprake is van selectie. Voor jongens werd er geen genetische invloed gevonden.
            Dat de associatie tussen het drinkgedrag van vrienden en het drinkgedrag van de adolescent sterker is voor meisjes werd ook bevestigd in onderzoek van Farhat en collega’s (2012). In dit onderzoek werden 111.277 jonge adolescenten tussen de 11 en 13 jaar oud uit verschillende landen gevraagd naar hun alcoholgedrag en het alcoholgedrag van vrienden. Alcoholgebruik van de adolescent en zijn of haar vrienden werd op dezelfde manier gemeten als in het onderzoek van Dick en collega’s (2007). Metingen werden verricht in Griekenland, Schotland, Zwitserland en in de Verenigde Staten. In alle genoemde landen gold dat er een associatie werd gevonden tussen het drinkgedrag van de adolescent en het door de adolescent waargenomen drinkgedrag van de vriendengroep, en in alle landen was deze associatie sterker voor meisjes dan voor jongens. Farhat en collega’s (2012) verklaren dit sekseverschil door het feit dat meisjes meer tijd doorbrengen met hun vrienden, meer betrokken zijn in hun vriendengroep, en hun vriendschap als intiemer, exclusiever en belangrijker beoordelen. Ook is het alcoholgebruik van jonge meisjes lager dan van jonge jongens (Simons-Morton et al., 2009). Meisjes die dit non-normatieve gedrag willen vertonen, zijn daarom eerder geneigd vrienden te zoeken met drinkpatronen gelijk aan drinkpatronen van jongens (Farhat et al., 2012).  Dit is consistent met de bevinding van Dick en collega’s (2007), die stellen dat er voor meisjes deels sprake is van selectie, terwijl dit effect voor jongens niet is gevonden.
            De rol van sekse in de associatie tussen vrienden en het drinkgedrag van adolescenten kan ook op een andere manier worden onderzocht, namelijk door naar de samenstelling van geslachten van vrienden te kijken. Zo bleek dat het hebben van vriendengroepen met personen van het andere geslacht sterker gerelateerd is aan alcoholgebruik dan het hebben van een homogene vriendengroep (Dick et al., 2007). Dit effect gold voor zowel jongens als meisjes. Deze correlaties waren grotendeels te wijden aan omgevingsfactoren, wat betekent dat er weinig tot matig sprake was van vriendenselectie (Dick et al., 2007).
            Poulin en collega’s (2011) onderzochten eveneens of sekseverschillen in vriendengroepen invloed hebben op het drinkgedrag van adolescenten. In dit longitudinale onderzoek werden 309 adolescenten tussen de 12 en 18 jaar gevraagd vragenlijsten over onder andere vrienden en alcoholgebruik in te vullen. Ook werden er interviews afgenomen. Het netwerk van vrienden werd in kaart gebracht door de adolescent zijn of haar tien beste vrienden te laten noteren. Van deze tien personen werd vervolgens de sekse en de aard van de relatie gevraagd. Alcoholgebruik werd gemeten via een vragenlijst waarin werd gevraagd hoeveel alcoholische dranken de adolescent normaliter bij gelegenheden drinkt, hoeveel hij of zij de afgelopen maand heeft gedronken, en hoeveel hij of zij de afgelopen drie maanden heeft gedronken. Voor meisjes bleek het hebben van vrienden van het andere geslacht een voorspeller te zijn voor alcoholgebruik. Dit effect gold niet voor jongens.
            Bovengenoemde resultaten zijn in tegenspraak met de resultaten van het onderzoek van Dick en collega’s (2007), die stelden dat het hebben van vrienden van het andere geslacht voor beide geslachten gerelateerd is aan meer alcoholgebruik. Dick en collega’s (2007) geven als verklaring voor dit resultaat dat jonge adolescenten mogelijk meer sensatie zoeken, en dat het hebben van vrienden van het andere geslacht en het gebruik van alcohol een reflectie van deze temperament karakteristieken is. Ook kan het zijn dat vrienden van het andere geslacht vooral in deze overgangs- en ontwikkelingsfase veel invloed hebben, aangezien het hebben van vrienden van het andere geslacht op de leeftijd van 14 nog niet als normatief wordt gezien. Vriendschappen kunnen daarom extra druk leggen op het tonen van meer volwassen gedrag, zoals het drinken van alcohol (Dick et al., 2007). Het hebben van vrienden van het andere geslacht had in het onderzoek van Poulin en collega’s (2011) echter geen invloed op jongens, wat betekent dat meisjes geen invloed hebben op het drinkgedrag van jongens. Een mogelijke verklaring is het verschil in opzet en het verschil in leeftijden tussen de onderzoeken van Poulin en collega’s (2011) en Dick en collega’s (2007). Zo waren Dick en collega’s (2007) vanwege de methodologische aard van het onderzoek enkel in staat correlaties vast te stellen. Een andere beperking is de vrij simpele meetinstrumenten die zijn gebruikt om de vriendengroep en het gedrag van de vriendengroep vast te stellen, een noodzakelijk kwaad om informatie op populatieniveau te verkrijgen (Dick et al., 2007).
            Een derde onderzoek heeft echter weer andere uitkomsten. Uit het onderzoek van Mrug, Borch, & Cillessen (2011) bleek namelijk dat het hebben van vrienden van het andere geslacht geen voorspeller is voor het alcoholgebruik van meisjes, en dat het voor jongens een beschermende factor is. In dit onderzoek werden 320 adolescenten tussen de 16 en 18 jaar gevraagd naar hun middelengebruik en hun vriendengroep. Alcoholgebruik werd vastgesteld door te vragen hoeveel alcohol de adolescent in de afgelopen maand heeft gebruikt. Vrienden werden vastgesteld door de adolescent zijn of haar beste vrienden te laten nomineren. Vriendengroepen werden vervolgens gedefinieerd als een groep van twee of meer studenten die verbonden zijn door één of meer wederkerige vriendschapsnominaties. Uit de resultaten bleek dat het hebben van vrienden van het andere geslacht wel een voorspeller was voor het rookgedrag van meisjes, maar niet voor hun alcoholgedrag. Voor jongens gold dat het hebben van vrienden van het andere geslacht zorgde voor minder alcoholgebruik dan het hebben van vrienden van hetzelfde geslacht.
            Bovengenoemde uitkomsten zijn verassend, daar ze in tegenspraak zijn met ander onderzoek (Dick et al., 2007; Poulin et al., 2011). Dit verschil kan het best worden verklaard door verschillen in meetinstrumenten (Mrug et al., 2011). In het onderzoek van Mrug en collega’s (2011) werd alcoholgebruik gemeten door te vragen naar het alcoholgebruik in de afgelopen maand, en op grond van deze antwoorden werden voorspellingen van alcoholgebruik een jaar later gedaan. Omdat vriendschappen door de tijd heen vrij flexibel zijn, lijkt het onwaarschijnlijk dat het drinkgedrag van vrienden op één moment gerelateerd is aan het drinkgedrag van de adolescent  een jaar later. Het is immers waarschijnlijk dat de adolescent op een later moment omgaat met andere groepen van vrienden (Mrug et al., 2011). Ook zijn vriendschappen met personen buiten school uitgesloten in dit onderzoek, terwijl vriendschappen met personen van het andere geslacht vaak met oudere personen buiten school plaatsvinden, vooral bij meisjes (Mrug et al., 2011). Resultaten kunnen de invloed van vriendschappen met personen van het andere geslacht dus onderschatten. 

            Aangezien vriendschappen flexibel zijn, biedt longitudinaal onderzoek uitkomst om veranderingen in vriendschappen en drinkgedrag te observeren. Zo stelden Poulin en collega’s (2011) vast dat het hebben van vrienden van het andere geslacht aan het begin van de adolescentie gerelateerd is aan het alcoholgedrag van meisjes in de late adolescentie. Verder bleek voor meisjes dat een snellere toename in de proportie van vrienden van het andere geslacht gerelateerd was aan later alcoholgebruik. Poulin en collega’s (2011) geven hiervoor als verklaring dat het drinkgedrag van meisjes een manifestatie van hun zoektocht naar autonomie en volwassenheid kan zijn. Zij vinden het echter waarschijnlijker dat mannelijke vrienden vaak ouder zijn dat de vrouwelijke adolescent, waardoor deze jongens waarschijnlijk al begonnen zijn te experimenteren met alcohol. Deze oudere mannelijke vrienden kunnen daarom de toegang naar alcohol vergemakkelijken (Poulin et al., 2011).
            Sekseverschillen in de associatie tussen vrienden en alcoholgebruik is ook terug te vinden in onderzoek bij oudere adolescenten en jonge volwassenen. LaBrie, Cail, Hummer, Lac, & Neighbors (2009) deden onderzoek naar percepties over drinkgedrag van vrienden bij studerende personen tussen de 18 en 25 jaar. Vrouwen werd gevraagd hoeveel een typische man zou willen dat zijn vrouwelijke vrienden, dates, of romantische partners drinken, en hoeveel alcohol zij in de afgelopen maand hebben gedronken. Mannen werd gevraagd naar hun daadwerkelijke voorkeuren betreffende het drinkgedrag van vrouwen. Resultaten lieten zien dat niet direct het daadwerkelijke drinkgedrag van de man, maar de verwachtingen die de vrouw denkt dat de man heeft, het drinkgedrag van vrouwen voorspelt. Vrouwen overschatten de voorkeuren van mannen, en drinken vervolgens meer omdat zij denken dat de man dit wenselijk vindt (LaBrie et al., 2009). In dit geval is het dus niet zozeer het daadwerkelijke drinkgedrag en de drinkverwachtingen van de ander die invloed hebben op het drinkgedrag van de vrouw, maar de percepties die de vrouw heeft aangaande de verwachtingen van de man. Dit resultaat komt overeen met beweringen uit de Cognitieve Ontwikkelingstheorie, die stelt dat percepties van adolescenten aangaande het gedrag in zijn of haar omgeving, mogelijk belangrijker zijn dan het daadwerkelijke gedrag in de omgeving (Duan et al., 2009). Het is echter belangrijk te vermelden dat het onderzoek van LaBrie en collega’s (2009) zich heeft gericht op algemene verwachtingen, en niet de daadwerkelijke vriendengroep heeft onderzocht. Resultaten kunnen daarom niet zonder meer gegeneraliseerd worden, maar het lijkt erop dat eenzelfde mechanisme ten grondslag ligt in de associatie tussen vriendschappen en alcoholgebruik (LaBrie et al., 2009).

                                                             Discussie
            Sekseverschillen lijken op verschillende manieren een modererende factor te zijn in de associatie tussen vriendschappen en alcoholgebruik. Er zijn sekseverschillen in uitkomsten wanneer wordt gekeken naar de sekse van de adolescenten, de seksesamenstelling van de vriendengroep, en de percepties over het drinkgedrag wat door anderen  verwacht wordt. Er bestaat consensus over de bevinding dat het drinkgedrag van vrienden sterker gerelateerd is aan het drinkgedrag van meisjes dan van jongens (Dick et al., 2007; Farhat et al.,2012). Dit heeft deels te maken met selectiviteit, die sterker is voor meisjes, en deels omdat meisjes meer tijd besteden met vrienden en meer waarde hechten aan vriendschappen (Farhat et al., 2012).
            Sekseverschillen in samenstellingen van vriendengroepen en de associatie met alcoholgebruik liggen gecompliceerder. Dick en collega’s (2007) concluderen dat het hebben van vrienden van het andere geslacht, ten opzichte van het hebben van een homogene vriendengroep, voor zowel jongens als meisjes gerelateerd is aan meer gebruik van alcohol. Poulin en collega’s (2011) stellen echter dat dit effect alleen voor meisjes geldt, en Mrug en collega’s (2011) stellen dat er voor meisjes geen effect is, en dat het hebben van vrienden van het andere geslacht voor jongens een beschermende factor is. Verschillen in uitkomsten lijken te liggen in methodologische factoren. Zo vonden Dick en collega’s (2007) geen causale relaties, maar slechts correlaties, waardoor onduidelijk is of drinkgedrag daadwerkelijk het gevolg is van het drinkgedrag van de vriendengroep. Mrug en collega’s (2011) probeerden op basis van metingen op één moment in de tijd het drinkgedrag van adolescenten een jaar later te voorspellen, terwijl vriendschappen veranderlijk zijn en het dus mogelijk niet erg zinvol is om op deze manier te werk te gaan. Ook werden vriendschappen buiten school uitgesloten in het onderzoek, wat kan leiden tot een onderschatting van de invloed van vriendschappen met personen van het andere geslacht. Het longitudinale onderzoek van Poulin en collega’s (2011) biedt een uitkomst voor een aantal van deze problemen, maar meer longitudinaal onderzoek is nodig om bovengenoemde verschillen in uitkomsten te verklaren.      Verdere beperkingen liggen op het gebied van definities en meetinstrumenten. Vriendschappen in kaart brengen door gebruik te maken van wederkerige nominaties wordt beschouwd als een belangrijk aspect om vriendschappen te definiëren, maar het is niet altijd mogelijk deze methode te gebruiken (Poulin et al., 2011).
            Tot slot lijken vriendschappen niet enkel invloed te hebben via het drinkgedrag van vrienden en de samenstelling van de vriendengroep, maar lijken mispercepties over het drinkgedrag wat door anderen verwacht wordt ook een belangrijke rol te spelen in de relatie tussen vriendschappen en drinkgedrag. Het lijkt erop dat meisjes vaker overschatten hoeveel alcohol mannelijke leeftijdsgenoten willen dat de ander drinkt (LaBrie et al., 2009). Meer onderzoek moet uitwijzen of deze mispercepties ook onder vriendengroepen bestaan, of dit lijdt tot meer alcoholgebruik, en of er hierin sekseverschillen bestaan.  Meer gedetailleerd onderzoek naar sekseverschillen in sociale mechanismen onderliggend aan de risico’s en beschermende effecten van vriendengroepen zou suggesties kunnen bieden voor de preventie van alcoholgebruik en interventieprogramma’s voor adolescenten (Mrug et al., 2011).