blog placeholder

Een autisme spectrum stoornis bij kinderen is een ernstige, maar zeldzame aandoening. Vier op de tienduizend kinderen heeft ermee te maken. Wat opmerkelijk is bij deze aandoening, zijn de ongewone interacties. Doordat kinderen met autisme vaak gebeurtenissen vanuit hun eigen overtuigingen zien en dit ook erg letterlijk nemen, is het voor hen moeilijk, dan wel niet onmogelijk om het perspectief van een ander te begrijpen (Baron-Cohen, Leslie & Frith, 1985). Hierdoor lijken zij vaak erg gevoelloos en gewetenloos, maar is dit wel het geval? De onderzoeksvraag hierbij luidt dan ook: ‘ In hoeverre kan iemand met autisme een geweten ontwikkelen?’. Eerst wordt bekeken hoe het geweten zich ontwikkelt vanuit het moraal. Dan komt er een korte uitleg over autisme, met daarna de kenmerken die bij autisme horen. Verder wordt er gekeken naar de correlatie tussen autisme en de Theory of Mind (ToM). Tot slot wordt de onderzoeksvraag beantwoord. 

Ontwikkeling van moraliteit

Het moraal werkt op zowel maatschappelijk als op individueel niveau. Het is namelijk zo dat er algemene leefregels bestaan in een maatschappij. Er wordt geacht dat iedereen deze leefregels ook naleeft. De maatschappij waarin een individu leeft bepaald namelijk wat wordt gezien als moreel correct gedrag, of als oncorrect gedrag. Deze bepalingen worden ook wel gedragcodes genoemd. Om geaccepteerd te worden door de maatschappij behoort iedereen zich aan deze gedragscodes te houden (Keenan & Evans, 2009).

In het begin van de opvoeding leren kinderen moraal gedrag vooral door identificatie. Zij nemen vaak de morele standaarden over van een model. Dit is iemand waarmee het kind een hechte band heeft en die het kind ook waardeert en bewondert. Kinderen leren dus morele standaarden via observaties, imitaties en modeling. Modeling houdt in dat het gewenste gedrag keer op keer wordt voor gedaan, zodat het kind deze over kan nemen. De morele standaarden die de kinderen overnemen van het model, in combinatie met die van de algemene buitenwereld (zoals: op school, vriendjes etc.), gaan zij internaliseren. Er wordt van de kinderen verwacht dat zij na het internaliseren, het moreel correcte gedrag oppikken en eigen maken. Hierdoor ontwikkeld ieder individu zijn eigen morele standaarden (Keenan & Evans, 2009).

Met de ontwikkeling van moraliteit, komt ook de ontwikkeling van perspectief nemen tot stand. Dit houdt in dat kinderen zich kunnen inleven in iemand anders zijn situatie. Zij leren hierdoor de intentie van een actie te begrijpen. Volgens Piaget gebeurt deze ontwikkeling pas rond elf jaar. Hij zegt dat kinderen dan pas het besef krijgen dat regels veranderlijk zijn en ze dus niet altijd vast staan. Zij beginnen het verschil te zien tussen een opzettelijke foute handeling of een per ongelukken foute handeling. Doordat kinderen dit verschil zien, kunnen zij ook empathie en sympathie tonen. Dit is zeer belangrijk binnen socialisatieprocessen (Keenan & Evans, 2009).

Verder is de ontwikkeling van moraliteit gelijk aan de ontwikkeling van een geweten. Het geweten is namelijk een intern zelfregelend mechanisme, dat ervoor zorgt dat het individu zich houdt aan de standaarden van de maatschappij (Keenan & Evans, 2009).

Het geweten van een kind verschijnt verrassend vroeg in de ontwikkeling. Zijn basis wordt gelegd in de eerste drie jaren van het leven en zijn ontwikkeling is nauw gerelateerd aan de groei van andere competenties, waaronder: zelfbewustzijn, zelfcontrole, psychologische begrijping van anderen, een netwerk van emoties voor zelfbewustzijn (zoals schuld, trots, schaamte etc.) en een gevoeligheid voor normen. Het geweten wordt namelijk ontwikkeld door aangeleerde, geïmiteerde en geïnternaliseerde normen en dient ervoor om menselijke neigingen in toom te houden. Er kan pas van een geweten worden gesproken als er een besef is over goed en fout (Kochanska & Thompson, 1997).

Kinderen met  autisme hebben problemen in de ontwikkeling van hun moraliteit en dus ook hun geweten. Zij zijn niet in staat zich in iemand anders zijn situatie in te leven. Hierdoor reageren zij anders op de gevoelens van anderen dan een persoon zonder autisme (Hobson, Harris, Carcía-Pérez & Hobson, 2009). Om te begrijpen hoe dit mogelijk is, worden eerst de kenmerken van autisme beschreven.

 

Uitleg en kenmerken van autisme

 

Het autisme spectrum stoornis is een neurologische aandoening die meestal al wordt erkend in de kindertijd. Hoewel het duidelijk is dat er een genetische basis aanwezig moet zijn om deze stoornis te krijgen, is de onderliggende oorzaak nog niet ontdekt. Het is dus nog niet duidelijk hoe autisme uiteindelijk vanuit deze genetische basis ontstaat. (Fung, Zhao, Shin, Shin, Thamotharan, Sankar, Ehninger, Silva & Devaskar 2009).

Autisme komt in verschillende gradaties voor en kan zich ook op allerlei verschillende manieren uiten, dit betekend dus dat ieder persoon met autisme uniek is. Verder kenmerkt autisme zich door 3 probleemgebieden namelijk, tekortkomingen in communicatie, stereotiep gedrag en beperking in de sociale interactie. Het handboek DSM-IV gaat ook uit van deze criteria bij de beoordeling van een kind op autisme (Didden & Huskens, 2008).
                Er is bij kinderen met autisme sprake van afwijkende communicatie, zowel verbaal als non-verbaal (Fung et al., 2009). Zij hebben namelijk een achterstand in het interpreteren en begrijpen van communicaties. Dit komt doordat zij de dingen vaak letterlijk zien en een beperkt inlevingsvermogen hebben. De directe omgeving is voor mensen met autisme vaak al onvoorspelbaar en onbegrijpelijk, dus zich kunnen verplaatsen naar de omgeving van een ander is voor hen totaal onmogelijk.  Doordat zij alles letterlijk nemen snappen zij ook vaak de dubbelzinnigheid achter sarcasme en grappen niet (Baron-Cohen et al., 1985).

Er is ook vaak sprake van een afwijkende motoriek, waardoor zij vaak houterig bewegen (Baron-Cohen, 1985). Ook maken zij vaak dwangmatige lichaamsbewegingen, dit is vooral terug te zien bij jongere kinderen tot een jaar of drie. Jonge kinderen met autisme wiegelen of fladderen vaak. Op latere leeftijd komt het nog vaak voor dat zij zich vasthouden aan bepaalde gewoontes.  Deze dwangmatige en herhalende handelingen vallen onder het stereotiep gedrag (Wing & Attwood, 1985).

Verder hebben mensen met autisme moeite met het tonen van wederkerigheid bij een sociale interactie. Zij zien alles zo letterlijk dat zij het ook moeilijk vinden om hun eigen gevoelens te verwoorden, omdat hier concrete betekenis voor is. Ook is het voor hun erg moeilijk om zich in iemand anders zijn positie te verplaatsen. Dit komt vooral door hun problemen met het tonen van empathie en sympathie (Wing & Attwood, 1985).

 

Autisme in correlatie met de Theory of Mind

 

De Theory of Mind of ook wel ToM, is het vermogen om iemand anders zijn perspectief te kunnen nemen. Dus in andere woorden het inlevings- of verplaatsingsvermogen van een persoon. ToM is daarom essentieel om bijvoorbeeld empathie te kunnen tonen ( Barnes-Holmes, McHugh, Barnes-Holmes & Dermot,

Wanneer autisme vanuit de Theory of Mind wordt bekeken, moet er worden gekeken naar de mogelijkheid van een persoon met autisme om perspectief te nemen. Dit is voor autisten erg moeilijk, door hun onvermogen om de mentale status van een ander voor zich te stellen. De oorzaak hiervoor is cognitieve tekortkomen, die weer afhankelijk is van het intellectuele niveau. Wanneer het intellectuele niveau namelijk niet hoog genoeg is, worden interacties verkeerd begrepen of geïnterpreteerd en waarschijnlijk zelfs onbegrijpelijk. Dit zorgt ervoor dat het cognitief vermogen zich niet kan ontwikkelen en blijft dus tot op een zeker punt hangen. Zonder een goed ontwikkeld vermogen, blijven andere ontwikkelingen ook achter. Perspectief nemen is zo’n ontwikkeling die achterblijft, doordat autisten niet begrijpen dat iemand anders, andere overtuigingen heeft (Baron-Cohen, 1985).

 

Conclusie

Om terug te komen op de onderzoeksvraag, kan er geconcludeerd worden dat kinderen met autisme op een zekere hoogte een geweten hebben. Zij hebben namelijk hun eigen overtuigingen en weten de gedragscodes van hun cultuur. Ook nemen zij alles erg letterlijk waardoor het perspectief nemen voor hen moeilijk wordt. Zij zien namelijk niet de andere bedoeling achter de actie van een persoon, dan het resultaat. Hierdoor lijkt het voor anderen alsof autisten geen geweten hebben, doordat zij erg bot en onsociaal kunnen reageren op een bepaalde actie of communicatie van een ander. Wel hebben zij moeite met de ontwikkeling van het moraal, doordat hun cognitieve ontwikkeling ook achterblijft. Dit is weer de oorzaak van het lage intellectuele niveau. Dus doordat de ene ontwikkeling niet goed verloopt, heeft dat negatieve gevolgen op de andere ontwikkeling. Hierdoor zal een autistisch kind nooit het niveau kunnen halen wat als ‘normaal’ wordt gezien. Kortom heeft een autistisch kind wel een geweten, alleen kan is het niet in het bezit van de Theory of Mind (Bart-Cohen, 1985).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Referenties

Keenan, T. & Evans, S. (2009). An Introduction to Child Development. Londen, Great Britain: SAGE.

 

Fung, C., Zhao, Y., Shin, D., Shin, B-C., Thamotharan, S., Sankar, S., Ehninger, D., Silva, A. & Devaskar, S. U. (2010). Neuronal glucose transporter isoform 3 deficient mice demonstrate features of autism spectrum disorders. Molecular Psychiatry, 15, 286-299.

 

Baron-Cohen, S., Leslie, A., M. & Frith, U. (1985). Does the autistic child have a ‘theory of mind’? Cognition, 21, 37-46.

Didden, R. & Huskens, B. (red.) (2008). Begeleiding van kinderen en jongeren  met autisme: van onderzoek naar praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum

Wing, L. and Attwood, A. (1987), “Syndromes of Autism and Atypical Development”

 

Barnes-Holmes, Yvonne and McHugh, Louise and Barnes-Holmes, Dermot (2004) Perspective-Taking and Theory of Mind: A Relational Frame Account. The Behavior Analyst Today 5:pp. 15-25