blog placeholder

Er zijn wereldwijd erg veel stoornissen, de meest voorkomende zijn opgenomen in het Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorder (DSM). Tegenwoordig wordt er gewerkt met de vierde editie van de DSM. In deze editie zijn de stoornissen dyslexie en dyspraxie opgenomen. Sinds dyspraxie is opgenomen in de DSM-IV, zijn er een aantal discussies gaande. Deze discussies gaan over de kenmerken van dyspraxie en of het wel een op zichzelf staande stoornis is. Dyspraxie heeft namelijk erg veel overlap met de stoornis dyslexie. Dit is een stoornis waarbij kinderen problemen hebben met de verwerking van informatie. De stoornis dyspraxie heeft ook te maken met het kunnen plannen en verwerken van informatie (Keenen & Evans, 2009). Om te onderzoeken of dyspraxie een op zichzelf staande stoornis is, worden de kenmerken van dyslexie en dyspraxie besproken. De uiteindelijke conclusie wordt getrokken door middel van de vraag; ‘Zijn er overeenkomsten tussen Dyslexie en Dyspraxie die aantonen dat er een verband bestaat tussen de twee stoornissen?’

Dyslexie is een leesstoornis die te maken heeft met de verwerking van informatie. Door de manier waarop informatie in het lange termijngeheugen opgeslagen wordt, ondervinden kinderen met dyslexie moeite met het oproepen van beschikbare kennis. Hierdoor krijgen ze een hardnekkig probleem met het aanleren en accuraat en/of vlot toepassen van lezen en/of spellen op woordniveau (Stichting Dyslexie Nederland, 2008). De kern van deze problemen is de moeite met de automatisering van cognitieve en motorische vaardigheden. Zo zijn de taken die gemakkelijk voor kinderen horen te zijn, zoals woordherkenning, erg moeilijk voor kinderen met dyslexie. Naast het lange termijngeheugen functioneert ook het korte termijngeheugen niet optimaal. Hierdoor moeten instructies verscheidene keren goed worden uitgelegd (Grietens, Vanderfaeillie, Hellinckx & Ruijssenaars, 2001). Daarnaast krijgen kinderen met dyslexie vaak problemen met lezen en spelling. Dit wordt veroorzaakt door een tekort in fonologische vaardigheden. Fonologie is een systeem van klanken en klankcombinaties om woorden en zinnen te vormen. Onderzoek heeft aangetoond dat personen met dyslexie, in vergelijking met normale lezers specifieke moeilijkheden hebben met de verwerking van taalklanken (Grietens, Vanderfaeillie, Hellinckx & Ruijssenaars, 2001). Ten slotte heeft dyslexie een hoge erfelijkheidsgraad. Kinderen met een dyslectische ouder hebben ongeveer 50% kans om ook dyslexie te hebben (Grietens, Vanderfaeillie, Hellinckx & Ruijssenaars, 2001). Bij twee dyslectische ouders ligt dit percentage zelfs rond de 80%. De genetische aanleg is niet alles bepalend, want een kind zonder dyslectische ouder kan ook dyslexie krijgen (Wentink, Verhoeven en van Druenen, 2008).

Volgens de DSM-IV is dyspraxie een stoornis in de ontwikkeling van de motorische vaardigheden ten gevolge van problemen met de verwerking van informatie. Deze stoornis kan niet worden toegeschreven aan medische aandoeningen of een verstandelijke beperking en daarnaast hebben de motorische moeilijkheden invloed op het dagelijkse leven (Visser, 2003). Een van de belangrijkste kenmerken van dyspraxie is de moeite met het plannen. Elke taak moet worden herhaald totdat het een automatisme is. Hieruit blijkt dat het korte termijngeheugen van kinderen met dyspraxie niet goed werkt en ze daardoor problemen met de automatisering krijgen. Daarnaast heeft een kind met dyspraxie ook moeite met het ordenen van informatie. Doordat deze informatie niet goed geordend is, is de uitvoering van de taken vaak niet goed. Zowel bij de fijne als bij de grove motoriek ondervindt een kind hier problemen mee. Zo komt het vaak voor dat een kind met dyspraxie erg vaak valt en niet goed kan sporten. Daarbij heeft het kind met dyspraxie vaak moeite met het handschrift. Een ander gebied waar kinderen met dyspraxie problemen op ondervinden is het psychosociale gebied. Zij zullen deze psychosociale problemen vooral ondervinden op school. Kinderen met dyspraxie hebben een grotere kans op een lager intelligentieniveau en bijkomende problemen, waardoor zij zich niet sociaal wenselijk in de klas gaan gedragen (Barnhart, Davenpoort, Epps & Nordquist, 2003).

Door de kenmerken van dyslexie en dyspraxie te vergelijken worden de verschillen en overeenkomsten duidelijk. Er blijkt dat ze diverse kenmerken gemeen hebben. Ten eerste is de oorzaak van de stoornissen gelijk. Deze ligt bij de verwerking van de informatie in de hersenen. Bij kinderen met dyslexie resulteert dit in problemen met het automatiseren van taalvaardigheden. Bij kinderen met dyspraxie resulteert dit in problemen met de motorische ontwikkeling. Kinderen met dyspraxie hebben door deze problemen met verwerking ook vaak last van taalproblemen. Uit onderzoek met mensen met dyslexie en dyspraxie is gebleken dat de disfunctie gelokaliseerd kan worden in de kleine hersenen waardoor dit zich kan uiten tot een algemeen automatiseringstekort (Barnhart, Davenport, Epps & Nordquist, 2003). Ten slotte hebben kinderen met dyspraxie of dyslexie een slecht korte termijngeheugen. Naast deze overeenkomsten hebben de stoornissen ook enkele verschillen. Het is namelijk zo dat kinderen met dyspraxie problemen hebben met de ordening van informatie, terwijl kinderen met dyslexie dit niet hebben. Verder hebben kinderen met dyspraxie een goed lang termijngeheugen en kinderen met dyslexie een matig tot slecht. Tenslotte heeft een kind met dyspraxie problemen met de motoriek en motorische vaardigheden.

Concluderend kan gesteld worden dat er wel degelijk een verband bestaat tussen dyslexie en dyspraxie. Uit onderzoek van Pauc (2008) is gebleken dat een kind met dyspraxie verschillende kenmerken van dyslexie in zich heeft. Deze veronderstelling valt ook te bekrachtigen door naar de overeenkomsten tussen de twee stoornissen te kijken. Zo hebben de twee stoornissen dezelfde oorzaak en hebben kinderen met dyslexie of dyspraxie beide last van automatiseringsproblemen. Daarbij hebben ze ook problemen met het slechte korte termijngeheugen. Al met al kan dus gesteld worden dat dyslexie en dyspraxie met elkaar in verband staan.

Referenties

Barnhart, R. C., Davenport, M. J., Epps, S. B. & Nordquist V. M. (2003). Developmental coordination disorder. Physical therapy, 83 (8), 722 – 731.

Blomert L. (2006). Onderzoek t.b.v. protocollen voor dyslexie diagnostiek en behandeling. Eindrapport project nr. 608/001/2005. Amsterdam: CVZ.

Grietens, H., Vanderfaeillie, J., Hellinckx,W. & Ruijssenaars, W. (red.), Handboek orthopedagogische hulpverlening (p. 279-328). Leuven, België: Acco

Keenan, T., & Evans, S. (2009). An Introduction to Child Development (2nd Ed.) Londen: Sage

Pauc, R. (2005). Comorbidity of dyslexia, dyspraxia, attention deficit disorder (ADD), attention deficit hyperactive disorder (ADHD), obsessive compulsive disorder (OCD) and Tourette’s syndrome in children: A prospective epidemiological study. Clinical Chiropractic, 8, 189-198

Rigter, J. (2010). Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen. Bussem, Nederland: Uitgeverij Coutinho

Stichting Dyslexie Nederland. (2008). Dyslexie, diagnose en behandeling van dyslexie. Verkregen op 08-01-2011, van http://www.stichtingdyslexienederland.nl/media/183/sdnbrochure2008.pdf

Wentink, H., Verhoeven, L. & Druenen, M. van. (2008). Protocol leesproblemen en dyslexie voor groep 1 en 2. Nijmegen, Nederland: Expertisecentrum Nederlands