Angst is een emotie, gebaseerd op door een persoon verwachte onzekerheden en oncontroleerbaarheden in de toekomst, waarbij de aandacht van de persoon voornamelijk gericht wordt op de mogelijke risico’s in een bepaalde situatie.
In dit eerste artikel over angst zal worden begonnen met een verder uitleg van wat angst precies is. Daarna zal worden ingegaan op de algemene en afwijkende ontwikkeling van angst. Tevens worden culturele verschillen en sekseverschillen bij de ontwikkeling van angst aangehaald. In het vervolgartikel zal worden besproken welke risicofactoren tot een afwijkende angstontwikkeling kunnen leiden, en welke protectieve factoren dit juist kunnen voorkomen. Ten slotte zal de diagnosticering en behandeling van angstproblemen en angststoornissen worden behandeld.
Ontwikkeling
Net zoals ieder ander aspect van het opgroeiende kind volgt ook angst een traject van ontwikkeling. Binnen de wetenschappelijke literatuur wordt er onderscheid gemaakt tussen ‘normale’ en ‘abnormale’ angst. Normale angst wordt gedefinieerd als een normale reactie op een echte of bedachte bedreiging en wordt gezien als een integrale en adaptieve vorm van ontwikkeling waarbij de hoogste prioriteit ligt bij het overleven (Gullone, 2000).
Angst bestaat uit een complex patroon van drie typen reacties op een stimuli: het gedragsmatige component, de onderliggende cognitieve ideeën, en de lichamelijke reactie. Het gedragsmatige component is het zichtbare gedrag wat volgt op een angstige stimuli, zoals wegrennen, de ogen dichtdoen of huilen. Hier liggen echter ook cognitieve reacties aan ten grondslag, zoals gedachten over bang zijn en voor je zien dat er iets ergs gebeurt. Ook kunnen er irrationele gedachten door het hoofd spoken en kan men gaan piekeren of in kringetjes denken. Tenslotte brengt angst ook een lichamelijke reactie teweeg, zoals zweten, een verandering in de hartslag, een snelle ademhaling, trillen of misselijk worden (Wicks-Nelson & Israel, 2009).
Vanaf de geboorte wordt de normale angstontwikkeling op gang gebracht. Angst is een natuurlijke emotie en zorgt voor een noodzakelijke reactie die ontstaat vanuit zelfbescherming. Doordat de hersenen een angstreactie doorgeven bij het observeren van een echte dan wel schijndreiging, kunnen gevaren op tijd worden gesignaleerd, vermeden of verholpen worden. Angst dient dus als een adaptieve functie door het kind alert te maken op bedreigende situaties (Wicks-Nelson & Israel, 2009).
Of angst normaal of afwijkend is, is mede afhankelijk van de leeftijd van het kind. Zo zal men niet opkijken van een kind van één jaar die bang is voor vreemden, maar wanneer een adolescent deze angst laat zien zal dit eerder als opmerkelijk bestempeld worden. In tabel 1 is een overzicht te vinden van de verschillende fasen die doorlopen worden bij de ontwikkeling van angst. Wanneer de ontwikkeling van angst normaal verloopt, doorloopt elk kind deze fasen. Veranderingen in de aard van de angsten en zorgen reflecteren waarschijnlijk een verandering in cognitieve, sociale, en emotionele ontwikkeling (Gullone, 2000).
Tabel 1 Overzicht van de verschillende fasen van de normale angstontwikkeling
(Gullone, 2000).
Leeftijd | Type angst |
0 – 3 maanden |
Niet object gerelateerd zoals harde geluiden, licht, donker etc. |
3 – 6 maanden |
Object gerelateerd zoals bepaalde dieren |
6 maanden – 2 jaar | Angst voor vreemden en gescheiden zijn van verzorgers |
2 – 3 jaar | Angst voor specifieke objecten en gebeurtenissen |
4 – 5 jaar | Angst voor het fictieve |
6 – 7 jaar | Sociale angsten |
8 – 9 jaar | Angst voor de dood en faalangst |
10 – 12 jaar | Angst voor ziekten |
Adolescentie | Angst voor sociale isolatie |
De fasen van de ontwikkeling van angst, en de volgorde ervan, zijn voor iedereen hetzelfde. In haar artikel behandelt Gullone (2000) de angstontwikkeling van geboorte tot en met adolescentie. Vanaf het moment dat een kind de wereld om zich heen kan waarnemen kunnen angsten voorkomen. Bij een kind van nul tot drie maanden is de angst niet object gerelateerd en zal een kind bang zijn of schrikken van (harde) geluiden, licht, donker en vergelijkbare stimuli. Bij een kind van drie tot zes maanden verandert de angst naar object gerelateerde angst voor bijvoorbeeld dieren. Hierna (tussen de zes maanden en twee jaar) ontwikkelt zich een toenemende angst voor onbekende personen en onbekende objecten. Ook komt de angst gescheiden te worden van de verzorger op gang. In tegenstelling tot de angsten die in eerdere maanden tot uitdrukking komen, vereisen de angsten in deze fase cognitieve rijping. Angst voor onbekende personen en objecten kan immers alleen tot uitdrukking komen wanneer het kind het bekende en onbekende kan onderscheiden. Tussen het tweede en derde levensjaar komen specifieke angsten voor objecten en gebeurtenis voor. Bij deze fase zijn er verschillende angsten te onderscheiden tussen kinderen van dezelfde leeftijd. Waar het kind bang voor is is afhankelijk van waar het kind aan wordt blootgesteld in zijn omgeving. Kinderen van rond het vierde en vijfde levensjaar hebben een grote fantasie. Hiermee gaat een angst voor het fictieve gepaard. Bij kinderen onder de zes jaar zal de angst voornamelijk worden geuit in huilen en troost zoeken bij een verzorger. Kinderen van zes en zeven jaar hebben voornamelijk last van sociale angsten. Kinderen van die leeftijd zijn bang om niet geaccepteerd, buitengesloten of gepest te worden. Ook zijn zij bang voor kritiek. Vanaf ongeveer acht jaar denkt een kind na over de dood en ontwikkelt een angst hiervoor. Het is iets mysterieus en (deels daarom) angstaanjagends. Daarnaast zijn kinderen bang om te falen. Bij kinderen van tien tot twaalf jaar worden angsten gerapporteerd betreffende ziekte. Hier wordt onderscheid gemaakt in het krijgen van een griepje tot het hebben of oplopen van een chronische of ingrijpende ziekte. Gedurende de adolescentie bestaat er angst voor sociale isolatie. Voor de adolescent, die steeds meer tijd met leeftijdsgenoten doorbrengt, is het belangrijk ‘erbij’ te horen en betrokken te worden bij sociale activiteiten. Het mislukken van deze sociale acceptatie en betrokkenheid is iets waar veel adolescenten zich druk om maken. Zij zijn bang dat zij in een door de omgeving opgelegde sociale isolatie terechtkomen.
Er kan geconcludeerd worden dat kinderen in hun eerste jaren (van geboorte tot ongeveer drie jaar) bang zijn voor stimuli in hun directe omgeving, of stimuli van concrete aard. Naarmate het kind ouder wordt, komen daar angsten over gebeurtenissen waarop het kind moet anticiperen bij, en angst voor stimuli die abstract en fictief zijn.
{{extraAds}}
Cross-culturele verschillen en sekseverschillen
Bij kinderen van nul tot twee jaar zijn de angsten binnen iedere cultuur hetzelfde voor ieder kind. De angsten betreffen niet object gerelateerde angsten voor harde geluiden, licht en donker, object gerelateerde angsten voor dieren en angsten voor vreemden en scheiding van de verzorgers. Naarmate het kind ouder wordt, worden de angsten meet specifiek en zullen er verschillen ontstaan tussen de angsten van kinderen van dezelfde leeftijd. Bepaalde relevante kinderangsten, zoals harde geluiden, scheiding van verzorgers en gevaarlijke dieren blijken, qua ontwikkeling, vrij consistent over de hele wereld voor te komen (Austin & Chorpita, 2004). Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Austin en Chorpita (2004) dat er, wat betreft de ontwikkeling van angst bij kinderen, geen onderscheid wordt gemaakt in etnische achtergrond.
Hoewel er geen verschil te vinden is bij kinderen van verschillende etnische achtergronden zijn er wel verschillen gevonden in de uiting van angsten tussen jongens en meisjes. Sekseverschillen in angsten schijnen een bepaald patroon te volgen waarbij meisjes dezelfde ontwikkeling doorlopen als jongens maar consistent meer angsten rapporteren en deze ook heftiger ervaren dan jongens (Austin & Chorpita, 2004). Voorbeelden hiervan zijn dat meisjes in vragenlijsten aangeven hun angst heftiger te ervaren dan jongens hebben aangegeven. Daarnaast is gebleken dat meisjes over het algemeen meer algemene angsten hebben dan jongens. Dat wil zeggen dat de angst van meisjes bijvoorbeeld bestaat voor ‘gevaarlijke dieren’ terwijl bij jongens de angst meer specifiek is, voor bijvoorbeeld slangen en krokodillen. Naarmate de kinderen ouder worden zijn er geen significante verschillen meer te zien.
De meeste consistentie in documentatie vindt men in het feit dat de prevalentie en intensiteit van angst afneemt met het toenemen van de leeftijd en dat specifieke angsten van nature tijdelijk zijn (Gullone, 2000). In een onderzoek bij jonge kinderen, adolescenten en volwassenen heeft Gullone (2000) echter aangetoond dat (specifieke) angsten ook erger kunnen worden. Zo heeft hij alle drie de doelgroepen blootgesteld aan een twee meter lange slang. Bij de jongste kinderen, jonger dan twee jaar, was geen enkele angstreactie te zien. Bij de kinderen vanaf drie jaar was er enige angstreactie zichtbaar en bij volwassenen was de angst voor de slang overduidelijk. Hoewel de meeste onderzoeken uitwijzen dat angsten in prevalentie en intensiteit afnemen naarmate men ouder wordt, is er dus geen volledige eenduidigheid wat betreft de afname van angsten en de intensiteit hiervan.
Afwijkende angst
Als de angst van het kind past bij zijn leeftijd en de intensiteit proportioneel is, kan de angstreactie beschouwd worden als een normale reactie (Lichtenstein & Annas, 2000). Met proportioneel wordt bedoeld dat de angst in dusdanige mate voorkomt dat deze geen belemmering vormt in het dagelijks functioneren van het kind. Iets kan een belemmering zijn wanneer het kind belangrijke situaties, objecten of plaatsen gaat vermijden. Angst kan ook een belemmering vormen wanneer de lichamelijke of emotionele reacties dusdanig heftig zijn dat het kind niet goed meer kan functioneren, zoals misselijk zijn en overgeven, of huilen en in paniek raken.
Iets wordt beschouwd als afwijkend wanneer het afwijkt van de norm. Het is een uitdaging voor professionals om te beslissen of een angst normaal en wellicht tijdelijk, of atypisch en persistent is. Om te spreken over afwijkende angsten zijn er verschillende maatstaven van toepassing. Zo mag men spreken van afwijkende angsten bij kinderen wanneer de angsten niet bij de leeftijd passen, wanneer de reactie buiten proportie is of een combinatie van de twee (Lichtenstein & Annas, 2000). Bovendien mag men pas spreken van een angststoornis wanneer de angst significant ongemak veroorzaakt of interfereert met het dagelijkse functioneren. Ook moet de angst moeilijk onder controle te houden zijn en moet de angst of de intensiteit van die angst irreëel zijn. In tegenstelling tot volwassenen hoeven kinderen zelf niet te zien dat hun angst of de intensiteit daarvan irreëel is. Volgens de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV-TR; American Psychiatric Association [APA], 2009), zijn de volgende angststoornissen herkend bij kinderen en adolescenten: scheidings-angststoornis, generaliseerde angststoornis, sociale fobie, specifieke fobie, paniek stoornis, obsessieve-compulsieve stoornis and post-traumatische of acute stress stoornis (Muris, Dreessen, Bögels, Weckx & Van Melick, 2004).
Conclusie
In dit artikel is door middel van wetenschappelijk literatuuronderzoek algemene achtergrondinformatie over angst bij kinderen uiteengezet. De algemene ontwikkeling van ‘normale angst’ bij kinderen en een beschrijving van abnormale angst is gegeven. Ook zijn culturele verschillen in de ontwikkeling, frequentie en intensiteit van angsten en verschillen tussen jongens en meisjes verkend. Maar welke factoren zijn van invloed op het ontwikkelen van normale of afwijkende angsten? Hier zal in het vervolgartikel op worden ingegaan.