Dat mannen en vrouwen niet hetzelfde zijn, daar kunnen we het waarschijnlijk allemaal over eens zijn. Het zit hem echter niet alleen in het uiterlijk, maar ook het gedrag verschilt sterk per geslacht. In de psychologie zijn er verschillende benaderingen met verschillende visies op het ontstaan en ontwikkelen van deze geslachtsrollen. De biologische en cognitieve benadering zijn het meest geschikt om dit aspect toe te lichten.
De biologische benadering:
Het is duidelijk dat de fysieke verschillen tussen mannen en vrouwen te wijten zijn aan erfelijkheid. De aanwezigheid dan wel afwezigheid van androgens: hormonen waarvan de functie gerelateerd zijn aan spierkarakteristieken; de meest belangrijke is testosteron, bepaald de prenatale fysieke ontwikkeling. Als androgens aanwezig zijn wordt de foetus een mannetje, zo niet dan wordt de foetus een vrouwtje. De ontwikkeling va fysieke geslachtskenmerken kan fout gaan door milieu factoren of defecten in de genen zelf. De nadruk in de ontwikkeling van fysieke geslachtskenmerken ligt bij deze benadering op erfelijkheid. Deze benadering gaat ervan uit dat gedrag op dezelfde manier bepaald wordt, dus door biologische en evolutionaire processen. Hoewel in bijna alle culturen er opvattingen bestaan dat de man meer agressief is dan de vrouw, is het maar de vraag of er werkelijk aangeboren verschillen bestaan in gedrag tussen geslachten of dat stereotypen ons gedrag beïnvloeden op een manier die niks te maken heeft met erfelijkheid. Een gebied waarop er een duidelijk aangeboren verschil lijkt te zijn is fysieke activiteit, die bij jongens al in de vroege kindertijd hoger ligt dan bij meisjes. De vaststelling van dit verschil, suggereert een aangeboren verschil, dat waarschijnlijk beïnvloed wordt door hormonen. De hormonen zijn van invloed op de ontwikkeling van de hersenen, zoals ze ook van invloed zijn op het lichaam, waardoor er geslachtsgebonden verschillen ontstaan in gedrag. Bewijs voor deze aanname komt van onderzoek op genetisch gemanipuleerde vrouwelijke foetussen die prenataal blootgesteld worden aan grote hoeveelheden andorgens. De meisjes blijken dan fysiek veel actiever te zijn dan andere, niet gemanipuleerde meisjes. Dit wordt nog aangemoedigd door onderzoek bij meisjes met tweelingbroers, die ook een hogere fysieke activiteit vertonen. Dus kan waarschijnlijk wel geconcludeerd worden dat verschil in fysieke activiteit erfelijk bepaald is. De hormonale invloed op de hersenen uit zich doordat mannen vrouwen overtreffen in specifieke taken en doordat vrouwen mannen overtreffen in de fijne motoriek. Dit heeft volgens de biologische benadering met het testosteron leven in mannen en menstruele variaties in vrouwen. Wat tegen de opvattingen van de biologische benadering op dit gebied lijkt te werken, is het grote verschil dat er binnen een geslacht bestaat en de daardoor ontstane overlap tussen geslachten. Hierdoor zijn de daadwerkelijke verschillen geassocieerd met geslacht erg klein. Om dit probleem op te lossen kwam Money met de aanname dat het socialisatie de genetische identiteit, en daardoor de geslachtsrol van een individu bepaalt. Gender identity: een individu zijn geloof over of hij een meisje of een jongetje is. Er zijn biologische psychologen die de rol van cultuur en cognitieve processen op vertoond geslachtsgebonden gedrag erkennen.
De cognitieve benadering:
Deze benadering gelooft dat elk individu een mentaal schema (=gender schema) heeft, dat hem/haar verteld welk gedrag gepast is voor welk geslacht. Dit schema is cultuur gebonden. Deze gedachte wordt ondersteunt door onderzoek naar geslachtsgebonden stereotypen. De ontwikkeling van dit schema lijkt al op jonge leeftijd te beginnen. Een tweejarige kan al identificeren wat vrouwtjes en mannetjes zijn, welk speelgoed en welke huishoudtaken daarbij horen. Het blijkt dat kinderen van 5/6 jaar een verschil in herinnering hebben voor gebeurtenissen, afhankelijk van of hun gevraagd wordt dingen op te roepen die in overeenstemming zijn met het geslacht of niet. Bovendien gaat deze benadering ervan uit dat de ontwikkeling van zo’n schema geleidelijk plaatsvindt. Het gedrag van volwassen wordt door social learning geïmiteerd. We leren gender roles dus door imitatie van het gedrag van anderen. Er zijn ook onderzoekers die menen dat geslacht pas het gedrag gaat beïnvloeden van mensen wanneer zij zich ervan bewust zijn dat geslacht een vast construct is. Hierdoor sluiten zij imitatie als belangrijkste verklaring uit. De cognitieve benadering benadrukt dus hoe mentale schema in interactie staan met sociale ervaring(reinforcement en imitatie) en dat zo gender roles bepaald worden. Ze bieden eigenlijk een uitgebreidere visie aan dan de behavioristische benadering, door de nadruk die zij leggen op sociale ervaring. Nadeel is dat deze benadering de rol van biologische factoren geheel buiten beschouwing laat. Ze verklaart ook niet waarom sommige associaties met geslachten voor veel culturen gelijk zijn.