blog placeholder

Persoonlijkheid heeft een grote invloed op gedrag. Het totaal aan eigenschappen en karaktertrekken maakt een mens tot een individu. De eigen manier waarop iemand denkt, voelt en handelt bepaalt hoe deze omgaat met anderen en hoe hij of zij in de wereld staat. Er is bewijs dat individuele verschillen in persoonlijkheid bepalen hoe mensen dingen ervaren en hoe zij op dingen reageren (Caspi, Robers & Shiner. 2005).
De laatste tijd is er een toenemende interesse in de invloed van de persoonlijkheid van ouders op de opvoeding van kinderen. Veel recent onderzoek naar opvoeding en ontwikkeling is gebaseerd op ecologische modellen die rekening houden met biologische, psychologische, psychische en socio-culturele factoren (Prinzie et al., 2004). Persoonlijkheid van de ouders heeft een plek in deze modellen, maar of dit terecht is is een uitdagende vraag die nogal wat controversie teweegbrengt (Prinzie et al., 2004). Er is een grote hoeveelheid literatuur over hoe opvoeden het gedrag van kinderen beïnvloedt, maar verassend genoeg zijn er maar weinig empirische onderzoeken gedaan waarbij er wordt gekeken naar de invloed van de persoonlijkheid van ouders op de manier waarop zij opvoeden (Prinzie et al., 2004). Dit is verrassend omdat opvoeden een uitdagende, moeilijke taak is die een grote rol speelt in het leven van vele volwassenen. Verder is opvoeden een bron van invloed op de ontwikkeling en het functioneren van kinderen (Prinzie et al., 2009).
In dit artikel wordt daarom onderzocht of de persoonlijkheid van ouders invloed heeft op de opvoeding. Deze vraag wordt behandeld aan de hand van scores op persoonlijkheids- en opvoedingsdimensies. Ook wordt er gekeken naar persoonlijkheid en opvoedingsstijlen.
Het is belangrijk om te weten of de persoonlijkheid van ouders invloed heeft op opvoeden. Wanneer de opvoeding niet optimaal verloopt kunnen er door deze kennis de juiste interventies worden toegepast.

Persoonlijkheids- en opvoedingsdimensies

Als we de invloed van persoonlijkheid op opvoeding willen bestuderen moet er eerst een goede manier gevonden om persoonlijkheid te meten. Meerdere literatuurstudies waaronder Metsäpelto en Pulkkinen (2003), Spinath & O’Connor (2003) en Prinzie, Stams, Dekovic, Reijntjes & Belsky (2009) hebben hiervoor gebruik gemaakt van het meetconstruct van de Big Five persoonlijkheidsdimensies. Dit model splitst persoonlijkheid op in vijf eigenschappen: neuroticisme (emotionele instabiliteit), extraversie, openheid voor ervaringen, meegaandheid en zorgvuldigheid.

De Big Five persoonlijkheidsdimensies

Wanneer dit model gebruikt wordt moeten er ook opvoedingsdimensies onderscheiden worden. Opvoeden wordt in de meeste studies opgedeeld in drie variabelen: de mate van warmte die gegeven wordt, de controle op het gedrag van het kind en de ondersteuning van de autonomie van het kind. Verstaan onder warmte wordt de mate waarin ouders responsief en sensitief reageren. De controle op het gedrag van het kind houdt de mate van supervisie en de mate van het straffen van verkeerd gedrag in. De ondersteuning van de autonomie gaat om de mate waarin de ouder het kind loslaat om onafhankelijk te worden en om de morele ontwikkeling van het kind te bevorderen. Omdat warmte en controle in verscheidene onderzoeken samengenomen wordt, zal hieronder een overzicht van de resultaten worden gegeven van de scores op de vijf persoonlijkheidseigenschappen en de invloed daarvan op warmte en controle, en ondersteuning van de autonomie.

Warmte en controle

In 2009 verscheen een meta-analyse van Prinzie en collega’s over de invloed van de Big Five persoonlijkheidsdimensies van ouders op opvoeden. Zij gebruikten 5853 ouder-kind interacties van dertig onderzoeken. Naar voren kwam dat de persoonlijkheid van zowel vaders als moeders een bescheiden significant effect hebben op de mate van warmte en controle. Ouders die hoog scoren op de persoonlijkheidseigenschappen extraversie, meegaandheid, zorgvuldigheid en openheid voor ervaringen en laag scoren op neuroticisme, voeden warmer op en hebben meer controle op het gedrag van het kind (Prinzie et al., 2009). Dit betekent dat ouders met deze persoonlijkheidseigenschappen beter positieve interacties kunnen onderhouden, adequater kunnen reageren op signalen van het kind en beter kunnen zorgen voor een consistente en gestructureerde omgeving om het kind in groot te brengen. Huver en collega’s (2010) kwamen echter tot de conclusie dat een lage score op neuroticisme geassocieerd is met minder strikte controle in plaats van meer. Dit verschil in resultaat kan worden verklaard door het feit dat het onderzoek van Huver et al (2010) is gedaan bij ouders van adolescenten, terwijl het onderzoek van Prinzie et al (2009) een meta-analyse is waarin ouders met kinderen van allerlei leeftijden participeerden. Ook kunnen uitkomsten verschillen omdat er vanuit verschillende perspectieven naar dimensies gekeken kan worden.
Olver, Guerin & Coffman (2009) rapporteerden resultaten die overeen komen met de resultaten uit het onderzoek van Prinzie en collega’s (2009). Ouders die hoog scoren op meegaandheid en laag scoren op neuroticisme zijn minder geneigd hun frustraties naar het kind te uiten waardoor het minder waarschijnlijk is dat conflicten beginnen of escaleren. Deze ouders voeden warmer op dan ouders met een lage score op deze eigenschappen (Oliver, Guerin & Coffman, 2009).
Smith en collega’s (2010) zagen een relatie tussen de persoonlijkheid van de moeder en opvoeden. Moeders die hoog scoren op extraversie gaven vaker aan te genieten van interacties met het kind, en hierdoor laten ze vaker positieve expressies zien naar het kind toe. Dit leidt tot sensitiever en warmer opvoedgedrag.
Tenslotte toonden Metsäpelto en Pulkkinen (2003) aan dat ouders met een hoge score voor openheid voor ervaringen en extraversie meer emotioneel betrokken zijn bij kinderen en warmer opvoeden. Dit komt overeen met eerdere bevindingen.

Ondersteuning van de autonomie

Bij een hogere score op meegaandheid en een lagere score op neuroticisme blijkt dat ouders bij de opvoeding beter zijn in het ondersteunen van de autonomie van het kind (Prinzie et al., 2009). Wanneer kinderen streven naar autonomie zijn deze ouders eerder geneigd dit te tolereren of ondersteunen. Zij zien autonomie eerder op een positieve manier dan als een aanval op hun ouderlijke autoriteit. Wederom zijn deze resultaten significant maar bescheiden. De  uitkomsten zijn consistent met eerdere bevindingen die stellen dat meer neurotische en minder meegaande ouders eerder uitgaan van negatieve intenties van het kind als hij/zij zich niet goed gedraagt (Prinzie et al., 2009).
Ook bleek uit het onderzoek van Huver et al (2010) dat ouders die hoog scoorden op extraversie een meegaandheid ondersteunend opvoeden en meer oog hebben voor de autonomie van het kind.
Alles bij elkaar kan gesuggereerd worden dat de persoonlijkheid een innerlijke bron is die invloed heeft op de manier van opvoeden als het gaat om zowel warmte, controle en ondersteuning van de autonomie van het kind (Prinzie et al., 2009). Wanneer de Big Five persoonlijkheidsdimensies los van elkaar gezien worden zijn de resultaten over het algemeen bescheiden, maar als de resultaten op de vijf persoonlijkheidseigenschappen samen worden genomen kan er een grotere invloed van persoonlijkheid op opvoeden vastgesteld worden.

Opvoedingsstijlen

Sinds aangenomen wordt dat persoonlijkheideigenschappen van ouders een rol spelen in ouderlijk gedrag en opvoeding, besloten Huver, Otten, de Vries en Engels (2010) onderzoek te doen naar de relatie tussen de persoonlijkheid van de ouders en de opvoedingsstijl die zij hanteren. Opvoedingsstijlen reflecteren een groot deel van de persoonlijkheid van ouders. Iemand die houdt van controle zal bijvoorbeeld sneller een autoritaire opvoedingsstijl toepassen. Deze opvoedingsstijlen hebben op hun beurt weer invloed op de ontwikkeling van het kind.
Huver en collega’s (2010) deden onderzoek bij 688 Nederlandse ouders van adolescenten. Het onderzoek bepaalde Big Five persoonlijkheidseigenschappen en de afgeleide opvoedingsstijlen van scores op de onderliggende dimensies van ondersteuning en gedragscontrole. De opvoedingsstijlen hierop gebaseerd zijn autoritair, autoritatief, permissief en afwerend-verwaarlozend. Ouderlijke ondersteuning staat in dit onderzoek voor de affectieve kwaliteiten van ouders die geassocieerd zijn met eigenschappen zoals warmte, acceptatie en betrokkenheid. Gedragscontrole refereert naar de ouderlijke controle over het gedrag van het kind waarbij de ouder weet waar het kind zich mee bezighoudt en ook actief doet aan monitoring.

Regressie analyses werden gebruikt om vast te stellen welke persoonlijkheideigenschappen bij welke opvoeddimensies en –stijlen horen.
Het bleek dat ouders die hoog scoorden op extraversie en meegaandheid ondersteunend opvoeden. Een lage score op neuroticisme was geassocieerd met een permissieve opvoedingsstijl (Huver et al., 2010). Bij ouders die hoog scoorden op extraversie, meegaandheid en neuroticisme is de kans het grootst dat zij een autoritatieve opvoedstijl hanteren. Zorgvuldigheid en openheid voor ervaringen bleek niet samen te hangen met algemeen opvoeden, maar mogelijk is dit meer geassocieerd met specifieke contextafhankelijke handelingen (Huver et al., 2010). Uit deze resultaten kan geconcludeerd worden dat drie van de vijf persoonlijkheidseigenschappen van het Big Five model significante invloed hebben op de opvoedingsstijl die gehanteerd wordt. Dit komt wederom niet helemaal overeen met de bevindingen van Prinzie en collega’s (2009), waaruit naar voren kwam dat alle vijf de persoonlijkheidsdimensies een bescheiden invloed hebben op opvoeden. Dit kan verklaard worden doordat niet alle combinaties van persoonlijkheidseigenschappen in een bepaalde opvoedingsstijl passen.

Consistentie van persoonlijkheid en opvoedgedrag

Het is belangrijk te beseffen dat persoonlijkheid en opvoedgedrag niet op zichzelf staat. Een hoge score op een persoonlijkheidseigenschap betekent niet automatisch dat deze eigenschap in elke situatie naar voren komt. De invloed van persoonlijkheid op de manier van opvoeden hangt af van de context, van de omgeving maar ook van de kindkenmerken. Een kind wat erg brutaal is zal eerder een opvoeding met strikte controle uitlokken dan een kind wat erg meegaand is. Moeders lijken hierin meer beïnvloedbaar te zijn dan vaders (Karreman et al., 2007). De strategieën voor controle die moeders gebruiken blijken sterk afhankelijk te zijn van het temperament van het kind, terwijl bij vaders de eigen persoonlijkheid een grotere rol speelt bij de manieren die zij gebruiken voor de gedragscontrole van het kind (Karreman et al., 2007).

Conclusie

In dit artikel werd onderzocht of de persoonlijkheid van ouders invloed heeft op de manier waarop zij opvoeden. Uit alle onderzoeken die in deze paper zijn besproken komt een bevestigend antwoord. Het blijkt dat de persoonlijkheidseigenschappen van het Big Five model allemaal invloed hebben op de warmte waarmee wordt opgevoed, de controle die wordt gehouden op het gedrag van het kind en de mate waarin de autonomie van het kind wordt ondersteund (Prinzie et al., 2009).
Verder blijken drie van de vijf persoonlijkheidseigenschappen van het Big Five model significante invloed te hebben op de opvoedingsstijl die gehanteerd wordt (Huver et al., 2010). Dit betekent niet dat de overige twee persoonlijkheidseigenschappen volgens dit onderzoek geen invloed hebben op opvoeden, maar wel dat deze niet passen binnen een bepaalde opvoedingsstijl. Bovendien zou de invloed wel naar voren kunnen komen bij meer specifieke, contextafhankelijke situaties (Huver et al., 2010).
Er moet echter niet vergeten worden dat persoonlijkheid niet altijd zorgt voor dezelfde manier van opvoeden. De manier en de mate waarin persoonlijkheid opvoeden beïnvloedt staat niet vast en is niet altijd hetzelfde, maar dát er altijd een invloed is is duidelijk. Zo heeft bijvoorbeeld de persoonlijkheid van de moeder weinig invloed als het gaat om strategieën voor controle (Karreman et al., 2007), maar op andere vlakken zal de persoonlijkheid het opvoedgedrag juist meer beïnvloeden.
Er is nu een bevestigend antwoord op de vraag of de persoonlijkheid van de ouders de manier van opvoeden beïnvloedt, maar onderzoek naar de mate waarin en onder welke omstandigheden is nog beperkt. Nu bekend is dat er een invloed is kan er meer onderzoek gedaan worden naar de mate waarin en de mogelijkheden en gevolgen hiervan.

Referenties
Caspi. A., Roberts, B. W., & Shiner, R. L. (2005). Personality development: Stability and change. Annual Review of Psychology, 56, 453-484. doi:10.1146/annurev.psych.55.090902.141913

Huver, R. M. E., Otten, R., de Vries, H., & Engels, R. C. M. E. (2010). Personality and parenting style in parents of adolescents. Journal of Adolescents, 33, 395-402. doi:10.1016.j.adolescence.2009.07.012

Karreman, A., Van Tuijl, C., Van Aken, M. A. G., & Dekovic, M. (2008). The relation            between parental personality and observed parenting: The moderating role of       preschoolers’ effortful control. Personality and Individual Differences, 44, 723-734. doi:10.1016/j.paid.2007.10.005

Metsäpelto, R. L., & Pulkkinen, L. (2003). Personality traits and parenting: Neuroticism, extraversion, and openness to experience as discriminative factors. European Journal of Personality, 17, 59-78. doi:10.1002/per.468

Olver, P. H., Guerin, D. W., & Coffman, J. K. (2009). Big five parental personality traits, parenting behaviors, and adolescent behavior problems: A mediation model. Personality and Individual Differences, 47, 631-636. doi:10.1016/j.paid.2009.05.026

Prinzie, P., Onghena, P., Hellinckx, W., Grietens, H., Ghesquiere, P., & Colpin, H. (2004). Parent and child personality characteristics as predictors of negative discipline and externalizing problem behavior in children. European Journal of Personality, 18, 73-102. doi:10.1002/per.501

Prinzie, P., Stams, G. J. J. M., Dekovic, M., Reijntjes, A. H. A., & Belsky, J. (2009). The relations between parents’ big five personality factors and parenting: A meta-analytic review. Journal of Personality and Social Psychology, 97, 351-362. doi:10.1037/a0015823

Smith, C. L., Sprinrad, T. L., Eisenberg, N., Gaertner, B. M., Popp, T. K.,  & Maxon, E. (2010). Maternal personality: Longitudinal association to parenting behavior and maternal emotional expressions toward toddlers. Parenting: Science and Practice, 7, 305-329. doi:10.1080/15295190701498710

Sono, M., Kitamura, T., Shikai, N., Uji, M., Hiramura, H., & Tanaka, N. (2009). Intergenerational transmission of parenting style and personality: Direct influence or mediation? Journal of Child and Family Studies, 18, 541-556. doi:10.1007/s10826/009-9256-z

Spinath, F., & O’Connor, T. (2003). A behavioural genetic study of the overlap between personality and parenting. Journal of Personality, 71, 785-808. doi:10.1111/1467-6494.7105004