blog placeholder

Een student oefent tijdens zijn/haar opleiding tot arts met consultvoering. Hierbij krijgt de student een stappenplan aangeleerd om de consultvoering zo optimaal mogelijk te laten verlopen. In de toekomst zal een arts een consult voeren op de manier die hij het beste vindt, maar we bespreken hier het stappenplan dat een toekomstig arts tijdens zijn studie aangeleerd krijgt.

Consultvoering.

Onder consult voering wordt verstaan het arts-patiënt contact. Dit vindt bijvoorbeeld plaats wanneer een patiënt naar de arts komt voor hulp of informatie.

De consultvoering wordt opgedeeld in 3 fases.

  • Fase 1: Vraagverheldering.
  • Fase 2: Vertaling en diagnostiek.
  • Fase 3: Evaluatie en plan.

We zullen de fases allemaal apart bespreken, beginnende met fase 1.

Fase 1: vraagverheldering.

Fase 1 is de fase die in het teken staat van het referentiekader van de patiënt. De patiënt is in deze fase de deskundige. De arts moet doorvragen op uitspraken van de patiënt die niet duidelijk zijn. De arts moet zich voortdurend afvragen of hij zich precies kan voorstellen wat de patiënt naar de dokter brengt.

De doelen van fase 1 zijn:

  1. Het inwinnen van zoveel mogelijk spontane informatie van de patiënt over de klacht en de klacht helder krijgen.
  2. Te weten komen wat de patiënt wil dat jij als arts aan de klacht doet.
  3. Het vestigen van een vertrouwensrelatie tussen de arts en de patiënt.

Het is gebruikelijk dat een patiënt met 2 zaken op het spreekuur komt: 1. een klacht en 2. een hulpvraag. Meestal noemt de patiënt alleen de klacht spontaan ( bv. buikpijn ), maar de hulpvraag ( bv. ‘ik maak me zorgen dat het misschien een blindedarmontsteking heb’ of ‘ik ga overmorgen op vakantie dus dan wil ik van de buikpijn afzijn’) benoemd de patiënt niet spontaan. Het is dus de taak van de arts om de hulpvraag duidelijk te krijgen.

Dus wat de arts zich moet afvragen om de hulpvraag op tafel te krijgen is: waarom komt deze patiënt met deze klacht op dit moment bij mij?

In deze fase dient de arts, geleid door de patiënt, dus de reden van komst te exploreren. De arts vraagt de patiënt om het probleem in zijn eigen woorden te beschrijven en vraagt door naar emoties, zorgen en verwachtingen. De pogingen van de patiënt iets aan het probleem te doen voordat hij besloot de arts te raadplegen, alsmede de rol van de omgeving en van de belangrijke naasten komen aan bod. In deze fase moet heel duidelijk worden welke wensen en verwachtingen de patiënt heeft ten aanzien van de hulp die hij bij de klacht krijgt. Deze informatie is belangrijk omdat de arts bij het adviseren in zijn formulering rekening moet houden met deze wensen (o.a. met het oog op de therapietrouw van de patiënt). Ook als deze wensen irreëel zijn moet dat bespreken worden. De vraagverheldering resulteert in een beschrijving van de reden van de komst van de patiënt, bevestigd door de patiënt.

Fase 2: vertaling en diagnostiek.

Fase 2 is de fase die in het teken staat van het referentiekader van de arts. De arts is in deze fase de deskundige. De klacht die de patiënt heeft geformuleerd in fase 1 wordt nu door de arts vertalld in het medisch denkkader.

Doel van fase 2: specifieke informatie over de klacht inwinnen zodat de arts een hypothese kan opstellen over wat de klacht kan veroorzaken.

In deze fase wordt dus verder gegaan met de anamnese die al in fase 1 begon, alleen verschuift het referentiekader van de patiënt naar de arts. Naast de specifieke anamnese behoort het lichamelijk onderzoek, indien van toepassing, ook thuis in deze fase.

Fase 3: evaluatie en plan.

In deze fase staat zowel het referentiekader van de arts als het referentiekader van de patiënt centraal. De arts en patiënt moeten tot een overeenkomst komen over de therapie/behandeling en over de stappen die na het consult moeten worden genomen.

De doelen van fase 3 zijn:

  1. Evaluatie van de informatie die de arts heeft gekregen van de patiënt.
  2. De informatie betreffende de aandoening ( duur, ernst, verloop ) overdragen aan de patiënt.
  3. Een akkoord bereiken over het gezamenlijk te volgen beleid ( = plan/hulpaanbod ).

Bij de evaluatie en het bespreken van het plan moet een afweging gemaakt worden tussen de (medische) deskundigheid van de arts en de (belevings)deskundigheid van de patiënt. De arts moet in deze gespreksfase de alternatieven van hulp (inclusief het alternatief dat er niets gedaan wordt) verduidelijken. Voor de therapietrouw is het van belang dat in deze fase zowel het referentiekader van de patiënt als dat van de arts aan de orde komt.

Communicatievaardigheden.

Als laatste heeft een arts nog enkele communicatievaardigheden nodig om een consult te kunnen voeren, deze zijn o.a.:

  • luisteren
  • doorvragen
  • patiënt verbaal/nonverbaal op zijn/haar gemak stellen
  • samenvatten
  • adequate gevoelsreflecties kunnen geven
  • informatie geven