Griekenland worstelt met haar economie en ziet de afgrond naderen. Heel Europa valt over de Grieken heen omdat zij zouden hebben gelogen over hun economische stabiliteit bij de entree in de eurozone en omdat zij voortdurend alleen maar hun hand willen ophouden zonder tegenprestatie. Vanuit het perspectief van de ‘rijke’ Noord-Europese landen valt uiteraard iets te zeggen over deze visie. Want we geven wel geld, maar we zijn toch geen filantropen? De vraag is echter of dit drama niet veel dieper liggende wortels heeft. Wortels die hun beginpunt wel eens zouden kunnen hebben in Duitsland en Nederland.
Toen de euro als munt werd geïntroduceerd, lag daar de gedachte aan ten grondslag dat Europa op weg was naar eenheid. Nationale grenzen gingen immers verdwijnen en vrije uitwisseling van personen, goederen én geld moest mogelijk zijn. Met een systeem zoals dat in de Verenigde Staten van Amerika bestaat, als voorbeeld. Semi-zelfstandige landen die aan elkaar verbonden zijn door verdragen, één overkoepelende regering en één munteenheid. Prachtige denkbeelden met veel potentie. Toch ging het en gaat het nog steeds mis. Hoe kan dat?
Natuurlijk ligt het worstelen met nationale identiteiten er in behoorlijke mate aan ten grondslag. Frankrijk en Duitsland, Engeland, Spanje en Italië zijn voorbeelden van grote landen met een eigen identiteit, cultuur en vooral ook historie. Met belangen die vaak tegengesteld zijn aan die van de andere landen en waaraan dan ook haast krampachtig wordt vastgehouden. “Europa is leuk maar het moet wel Duits zijn. Of Italiaans, of Frans”, zo luiden in feite de diepgewortelde opvattingen bij het grote publiek in de verschillende landen. Daar zit een knelpunt, waar we voorlopig geen oplossing voor hebben. Het zal nog wel een paar generaties duren voordat die krachtige nationaliteitsgevoelens voldoende zijn afgezwakt om iedereen het gevoel te geven éérst Europeaan te zijn en dan pas Fransman, Engelsman, Schot, Beiers, Duitser (Beieren is ook Duits, maar voelt zich nog altijd anders), Oostenrijker, Hongaar, etc.
Intussen worstelen we voort met de eenwording via de munt. En dat lukt ook niet erg. De fouten die daarbij gemaakt zijn, worden met name door de regeringen en de economen van alle Europese landen angstvallig verborgen gehouden. Ook hier gokt men op een proces van gewenning en daarbij wordt men niet gehinderd door de problemen bij de politieke eenwording, zoals het vluchtelingenvraagstuk. Want de politieke eenwording wordt opzij geschoven omdat individuele Europese landen problemen hebben met de grote stromen vluchtelingen, die het hen mogelijk maken de grenzen te sluiten en de voortgaande samensmelting in ieder geval te vertragen. Bij de munteenheid ligt dat anders.
Even terug naar het begin. Eind jaren negentig van de vorige eeuw kregen we met veel enthousiasme de nieuwe munt aangeboden. De omrekenkoersen werden vastgesteld en daarbij kregen Duitsland en Nederland het erg gemakkelijk. Zij leverden hun munt in voor – grofweg – een halve euro. Dat rekent lekker en voor alle andere landen was de prijsontwikkeling in die twee voortrekkerlanden een voorbeeld. Wanneer je voorheen met grote aantallen franks, lires of peseta’s moest rekenen voor de waarde van een brood, een kop koffie, etc., kon je nu simpelweg kijken naar de prijs ervan in Duitsland of Nederland en daar jouw prijzen op afstemmen. Het grote voordeel van dit systeem was ook dat die twee voortrekkerlanden relatief gezien rijk waren. De bevolking had een hoog inkomen (in guldens, marken) en de prijzen van consumentenartikelen – levensmiddelen, elektronica, duurzame huishoudelijke goederen, auto’s, woningen – waren ook relatief gezien laag. Daar lag dus voor iedereen een toekomst. Want met het inkomen van een Nederlander of een Duitser, actief op de arbeidsmarkt of gepensioneerd, had je voldoende te besteden. Kon je een mooie (dure) auto rijden en evengoed geld overhouden voor andere leuke dingen. Kon je sparen én op vakantie gaan. Kortom, iedereen in Europa zou hetzelfde welvaartniveau kunnen krijgen als de Duitser en de Nederlander doordat de eenheidsmunt Euro overal voor hetzelfde inkomen en hetzelfde prijspeil ging zorgen.
Maar dat was niet het geval. Onder druk van de politiek werden in de twee voorbeeldlanden de lonen en uitkeringen aangepast aan de introductiekoers van de euro. Dus – gemakshalve zet ik de gulden en de Duitse mark maar even op hetzelfde niveau – een loon van 2.000 mark (gulden) werd 1.000 euro. En de prijs van (bijvoorbeeld) een brood ging van 1,75 (supermarktprijs, bij de ambachtelijke bakker betaalde je een stuiver meer) naar 88 of 90 cent. Dat bedrag stond op het prijsetiket in de periode dat je nog betaalde met marken en guldens maar alvast mocht wennen aan de euro-prijzen. Maar niet voor lang. Zelfs toen de euro nog geen officieel betaalmiddel was (hij was alleen giraal te gebruiken, in je portemonnee had je nog het nationale geld) kropen de prijzen al een beetje omhoog. Vooral de middenstand leek zijn kans schoon te zien. Zo werd een al heel lang bestaand prijsfenomeen bij de ambachtelijke slager (“drie biefstukjes voor een tientje”) nog voor de fysieke introductie van de euro gewijzigd. Want drie biefstukjes voor 5 euro, dat kon natuurlijk niet. Dat was véél te goedkoop! Dus werd het drie biefstukjes voor 7.50 euro (in guldens ging het stapsgewijze van drie biefstukjes voor 11,50 naar 13,00 gulden en tenslotte naar 15 gulden) zodat de nieuwe slogan aardig in de buurt kon komen van drie biefstukjes voor 10 euro. En met alle andere artikelen ging het precies dezelfde weg.
Natuurlijk deden niet alleen de middenstanders in de levensmiddelensector mee aan dit spel. Ook de fabrikanten en importeurs van andere consumentengoederen gingen dezelfde weg. Meubilair werd niet of nauwelijks in prijs gehalveerd (in euro’s dan) en dat gold ook voor consumentenelektronica, voor fietsen en noem maar op. Eigenlijk werd in ijltempo het prijspeil in de voortrekkerlanden opgetrokken naar het prijspeil uit de mark- en guldentijd. Het mooiste voorbeeld is nog wel dat van de koopwoningen. Makelaars en hypotheekbanken zagen hun kansen. Werd voorheen een woning aangeboden voor pakweg 180.000 gulden, nu moest dat 90.000 euro zijn maar dat was gevoelsmatig een veel te laag bedrag. Dus werd het eerst 120.000 euro en al spoedig 150 tot 170 duizend euro. De verkopers smulden, de kopers haalden hun schouders op. De bank leende hen het bedrag toch wel. Maar de inkomsten gingen niet naar dat hogere prijsniveau. En de regeringsleiders hielden hun mond dicht. Zij hielden liever de middenstand, de banken, de fabrikanten en importeurs te vriend want hun fors hogere omzetten leidden ook tot hogere belastingopbrengsten. Daar kon je als overheid toch alleen maar dankbaar voor zijn!
In Griekenland, Italië en Spanje (Portugal, Ierland niet te vergeten) voltrok zich hetzelfde scenario. Daar bleven echter de staatsinkomsten wél achter doordat het laag betaalde publiek de producten niet meer kon kopen. Het eerst sneuvelden de huizenprijzen in landen als Spanje en Portugal. In Ierland knalde de ballon doordat de banken geen inkomsten meer kregen vanuit het publiek (geen spaargeld, geen beleggingen). Vervolgens rolde het Amerikaanse fiasco met huizenprijzen en niet meer af te lossen hypotheken over de Europese banken en daarmee werd het probleem blootgelegd. Veel te hoge lasten voor het doorsnee publiek tegen veel te laag gebleven inkomens.
Financieel experts – vooral de ambtenaren op de Europese ministeries van financiën en bij de centrale alsmede de handelsbanken – en de financiële politici wilden er niet aan dat de achterblijvende koopkracht van het publiek de dieper liggende oorzaak zou zijn van de financiële malaise. De Nederlandse minister-president ging zelfs zover dat hij opriep om toch maar vooral een nieuwe auto te kopen en niet zoveel te sparen. Daarbij gemakshalve er aan voorbijgaand dat grote groepen Nederlanders (bijna de helft volgens het instituut voor budgetvoorlichting Nibud) niet in staat zijn om te sparen, laat staan een auto te kopen.
In Griekenland en de andere ‘zwakkere’ Eurolanden is het nog veel beroerder. Daar lijden ouderen en jongeren samen onder te lage besteedbare inkomens en te hoge lasten. Onder prijzen die zijn afgeleid van de eenheidprijzen die in Duitsland en Nederland zijn gaan gelden. Onder de gevolgen van voortdurende werkloosheid die weer veroorzaakt is door onvoldoende besteedbaar inkomen. Maar ook in de voortrekkerlanden gaat het fout. In Duitsland lijden vooral de ouderen (gepensioneerden) met een laag staatspensioen en geen of bijna geen aanvullend inkomen onder de hoge prijzen. In Nederland is het precies zo. En in de Zuid-Europese landen is er niet eens meer geld voor de gepensioneerden. Maar ook geen werk. Je kunt de mensen ‘dwingen’ op latere leeftijd met pensioen te gaan, maar als je hen geen werk (dus inkomen) kunt bieden tot die pensioenleeftijd, is het allemaal nogal zinloos.
De situatie is dus aan revisie toe. De Europese leiders hebben de lonen en uitkeringen bewust laag laten houden en de prijsontwikkelingen de vrije hand gelaten. Met de ‘nieuwe’ armoede tot gevolg voor velen, Griekenland voorop. Is er een remedie? Zeker, in hoog tempo in heel Europa óf alle prijzen met minimaal dertig procent laten verlagen – simpelweg dwingend opleggen vanuit Brussel – en tegelijkertijd alle lonen en uitkeringen met minimaal tien procent verhogen (idem dito, Brussel behoort zijn verantwoordelijkheid te nemen) óf accepteren dat heel Europa failliet is en dan met daaruit voortvloeiende drastische prijsverlagingen vanwege een devaluatie van de euro opnieuw beginnen. De techniek is in beide gevallen precies dezelfde, alleen de politieke visie is anders.
Het knelpunt is de politieke visie. Het ontbreken van het wij-gevoel in Europa. Het ontbreken van de wil om samen aan de toekomst te bouwen. Het ontbreken van bereidheid bij politici om zich niet meer terug te trekken in hun ivoren torens. Het is jammer dat (landelijke) politici zo’n ontzettend hoge vergoeding krijgen voor hun werk in het parlement. Ze voelen daardoor de pijn niet van de Grieken, de Italianen, de Spanjaarden, de Portugezen, de Ieren, de Nederlanders, de Belgen, de Fransen en de Duitsers die niet over een kapitaaltje beschikken. Ze voelen de pijn niet van de miljoenen Europeanen. En dan zijn er nog de woordvoerders van sommige politieke partijen die roepen dat we terug moeten naar de eigen ‘oude’ munt. Omdat dan misschien de prijzen gedwongen terug gaan naar het acceptabele niveau “van toen”. In de hoop dat de inkomens dan meegaan. Maar ziet u het gebeuren dat we een Nedexit krijgen? Met de gulden als betaalmiddel? En dat we dan (bijvoorbeeld) voor een brood opeens vijf gulden moeten betalen? Nee, er is maar één weg uit deze malaise. Overal in Europa de prijzen drastisch omlaag en de inkomsten omhoog. Ook in Griekenland.