blog placeholder

In dit artikel wordt ingegaan op het kredietrisico en de ontstaansgeschiedenis en de omschrijving van basel I, op wat uiteindelijk heeft geleid tot het ontwikkelen van basel II en inmiddels zelfs basel III.

Kredietrisico wordt doorgaans gedefinieerd als ‘het risico dat wordt geassocieerd met de kans dat de geldlener niet in staat is om de hoofdsom of interest te betalen’ (Duffie, 2003).

De ontwikkelingen betreffende het kredietrisico hebben vooral de laatste 10 jaar plaatsgevonden. De vraag wordt gesteld: ‘’waarom nu?” Saunders (1999) formuleert daarvoor zeven belangrijke factoren:

1. Structurele toename van het aantal faillissementen. Statistieken toonden aan dat vanaf de jaren 80 van de vorige eeuw een significante stijging is waar te nemen van het aantal faillissementen. Zowel in tijden van recessie als in tijden van economische groei. Dit wordt in het bijzonder veroorzaakt door de globalisering, en daardoor de onderlinge vervlechting van ondernemingen.

2. Door de groei van de kapitaalmarkt werd deze ook bereikbaar voor MKB-ondernemingen. Door de toestroom van MKB ondernemingen werd het evenwicht in de markt verstoord. Deze ondernemingen zijn in het algemeen minder kredietwaardig. Financiële instellingen behandelden de vraag van deze minder kredietwaardige ondernemingen op dezelfde wijze als voorheen.

3. Het kleiner worden van marges. Ondanks dat de kwaliteit van de kredieten afnam, daalden eveneens de marges. Toenemende concurrentie was de oorzaak.

4. Stijging van de volatiliteit en daling van de waarde van onderpand. Een voorbeeld hiervan is de ineenstorting van de waarde van het Japans onroerend goed halverwege de jaren 90 van de vorige eeuw. De verstrekte zekerheden werden daardoor minder zeker.

5. Explosieve toename van het gebruik van derivaten en andere off-balance instrumenten. De voor banken bestaande risico’s reiken daardoor verder dan uitsluitend de geactiveerde portfolio’s.

 6. Vooruitgang betreffende het gebruik van computers en daardoor toenemende mogelijkheden 5 om modellen met een hogere voorspellende waarde te ontwikkelen.

 7. De belangrijkste factor is echter het BIS kapitaalakkoord van 1988 en het tweede kapitaalakkoord. Het belang van banken voor het ontwikkelen van nieuwe en betere modellen steeg daardoor aanzienlijk.

Het kredietrisico is de kans op verlies dat een bank loopt ingeval van faillissement van een onderneming. Deze kans wordt wel de ‘Probability of Default’ (PD) genoemd. Het probleem is dat het gelopen kredietrisico moeilijk te bepalen is. Dit in vergelijking met het marktrisico. Het marktrisico ontstaat door prijsfluctuaties van onderliggende waarde of zekerheden. (Allen, 2003). Door gebruik te maken van data die door de jaren heen zijn verzameld kan onderscheid worden gemaakt tussen typische en atypische handelsdagen. Dit onderscheid wordt gebruikt om verwachte verliezen (EL) op typische handelsdagen en onverwachte verliezen (UL) op atypische handelsdagen te bepalen.

De Achilleshiel van het kredietrisico is het gebruik van dataverzamelingen met veel historische gegevens. Bovendien worden veel leningen niet op de markt verhandeld maar zijn deze op maat gemaakt. Het gevolg daarvan is dat historie van dagelijkse prijsfluctuaties afwezig is. Informatie over dergelijke fluctuaties is noodzakelijk om een verdeling van verliezen te kunnen opstellen. Bovendien zijn veel fluctuaties uniek en niet repeterend.

Het eerste kaptiaalakkoord van Basel (Basel I)

Het comité van Basel vindt haar oorsprong in 1975. Door de internationalisering en de daarmee samenhangende concurrentie verleenden de banken steeds risicovollere kredieten. Het gevolg daarvan was dat de solvabiliteit van banken tot een onaanvaardbaar niveau daalde. Dit veroorzaakte grote risico’s, zelfs het ultieme risico van faillissement van een bank was niet ondenkbaar. Omdat vertrouwen één van de belangrijkste wezenskenmerken is binnen de financiële markten, was het noodzakelijk regelgeving te ontwikkelen ter bescherming van de markt. Dit leidde tot het eerste kapitaalakkoord van Basel. De landen van de G 10 hebben dit akkoord geaccepteerd en inmiddels is dit akkoord als standaard geaccepteerd door ongeveer 100 landen (Allen, 2004).

De voornaamste eis van het Basel I akkoord was dat banken voor iedere lening, ongeacht het risicoprofiel, 8% eigen vermogen (kapitaalbeslag) dienden aan te houden. Op deze wijze werd getracht de stabiliteit van de financiële markten te beschermen. Het huidige Basel kapitaalakkoord, geïntroduceerd in 1988, stelt eisen aan de manier waarop banken en effecteninstellingen (vanaf hier samengevat onder de noemer banken) hun kapitaalbeslag dienen te berekenen. Het begrip kapitaalsbeslag wordt als volgt definiëren:

Het financiële vermogen dat een bank dient te reserveren om potentiële verliezen door het kredietrisico, en impliciet een reeks van andere risico’s, te compenseren.

De solvabiliteitsrichtlijnen betreffende het kredietrisico stellen eisen aan de solvabiliteitsratio´s van banken. De solvabiliteitsratio wordt bepaald door de verhouding tussen eigen vermogen en de naar risicograad gewogen activa van de bank. In het eerste akkoord van Basel is bovendien vastgelegd welke posten tot het eigen vermogen mogen worden gerekend. Niet iedere debiteur is even risicovol, daarom is categorie-indeling gemaakt (bron: BIS, 1988).

1. Centrale overheden, centrale banken en binnenlandse lagere overheden hebben een risicograad van 0%

2. Banken in OECD landen en buitenlandse lagere overheden hebben een risicograad van 20%

3. Particuliere sector met hypotheek op woonhuis als onderpand heeft een risicograad van 50%

4. Particuliere sector (incl. ondernemingen) en banken in niet-OECD landen hebben een risicograad van 100%

Het risicogewicht welk is gekoppeld aan een bepaalde categorie dient te worden toegepast.

Kritiek op het Basel I akkoord

Eén van de belangrijkste doelstellingen van het eerste Basel akkoord was de solvabiliteit en de stabiliteit van de financiële 5 markt te beschermen. Die doelstellingen zijn zeker gerealiseerd. De solvabiliteitsratio van grote banken steeg van 9,3% in 1988 naar 11,2% in 1996 (Vergouwen, 2003). In 1996 is een aanvulling (amendement) uitgebracht op het akkoord van 1988. Het comité heeft daarin ook een kapitaaleis geformuleerd voor het marktrisico. Deze eis had als doelstelling risico’s betreffende off- en on-balance posities die ontstaan door marktschommelingen, op te vangen (BIS, 1996).

Door het complexer worden van financiële markten, de toenemende concurrentie onder banken en innovaties betreffende derivaten uitten de banken steeds meer kritiek op het kapitaalakkoord. In het bijzonder de starheid van het akkoord werd gehekeld. Vooral de risicoweging was een doorn in het oog van het bankwezen. De splitsing in slechts 4 categorieën werd als belemmerend ervaren. Door het voortschrijden der techniek was het bankwezen inmiddels in staat verfijndere risicoafwegingen te maken. Gebruik van de 4 klassen leidt tot het volgende effect:

Voor iedere euro uitgezet krediet van een stabiele onderneming als Heineken dient een bank evenveel kapitaal aan te houden als voor een start-up onderneming in de ICTbranche. Beide kredieten behoren tot de categorie 100% risicograad. Echter het kredietrisico van een ICT start-up is doorgaans vele male groter dan dat van Heineken.

Daaruit blijkt dat niet ieder door de bank verleende krediet dezelfde kwaliteit heeft. Bovendien wordt in Basel I geen rekening gehouden met derivaten deze werken risicoverlagend. Daardoor wordt betwijfeld of het noodzakelijke kapitaalsbeslag Basel II: Kredietrisico in het MKB en de functie van de openbare accountant economisch juist is. Het akkoord bevordert ontwijkend gedrag. Indien binnen categorieën niet gediversifieerd wordt naar kwaliteit, ontstaat de tendens vooral risicovolle kredieten af te sluiten. Immers bij dergelijke kredieten zijn de renteopbrengsten het hoogst. Daardoor ontstaat het risico dat banken zeer risicovolle portefeuilles opbouwen. Bovendien betrof een kritiekpunt van banken dat geen gebruik werd gemaakt van de disciplinerende werking van het marktmechanisme (DNB, 2003).

Vanaf midden jaren negentig van de vorige eeuw ontstond het besef dat ‘finetuning’ van de kapitaalmarkt voor kapitaalverschaffers en kapitaalontvangers gewenst was. Deze ‘finetuning’ diende te ontstaan in de vorm van een nieuw kapitaalakkoord te weten het tweede kapitaalakkoord van Basel. Uiteindelijk heeft dit geleid tot een ontwerp voor dit nieuwe akkoord. Sinds 2004 is de inhoud van het nieuwe Basel II akkoord geaccepteerd.