Oorzaak voor vraag naar producten:
– Bevrediging van behoeften
– Basisbehoeften: Voor fysiek bestaan (Voeding,kleding,medische verzorging)
– Overige behoeften: Veiligheid, sociale relaties, waardering, zelfontplooiing.
Consumptiepatroon = De samenstelling van het consumptiepakket ter bevrediging van de behoeften.
Vrijwel alle consumenten in industriële landen zijn in staat beide soorten behoeften in meer of meerdere mate met zeer veel verschillende soorten producten te bevredigen. Daardoor kunnen de individuele consumptiepatronen sterk verschillen.
Veel producten die als basisbehoeften bedoeld zijn bevredigen ook overige behoeften (bv kleding)Een bepalende factor van het consumptiepatroon vormen de consumentenvoorkeuren, ook wel preferenties genoemd. Deze voorkeuren komen tot stand onder invloed van sociale en psychologische variabelen. Bv Leeftijdsgroep, opvoeding, opleiding etc.
Veranderingen in voorkeuren zijn voor ondernemingen van groot belang voor hun afzet. Voor een deel zijn deze veranderingen het gevolg van psychosociale verschijnselen bij consumenten die niet door de (economische) wetenschap verklaard kunnen worden. Andere trends zijn minder grillig omdat zij samenhangen met langzaam lopende ontwikkelingen in de samenleving.
Demografische trends:
– De consumptie van veel producten is leeftijdsgebonden. De scholing beïnvloed ook de belangstelling naar producten. Consumenten met hogere opleidingen zijn meer opzoek naar betekenisvolle ervaringen bv reizen, relaties, gezondheid etc. Ze zijn minder modegevoelig.
– Cultuurtrends worden ook belangrijker. Consumenten hebben veel afkeer voor productieprocessen die slecht voor het milieu zijn of waarbij kinderarbeid aanwezig is.
Levensstijlen zijn min of meer samenhangende normen- en waardepatronen die invloed uitoefenen op het (koop)gedrag van individuen. Belangrijkste trend in ‘’life-style” is de steeds vergaande individualisering. Veel consumenten vullen hun vrije tijd steeds meer individueel in, apart van andere gezinsleden. Hierop worden producten afgestemd bv kant en klaar maaltijden etc. Ondernemingen spreken vaan van ‘Maatwerk door massa-individualisering’ Klanten kunnen steeds meer producten afstemmen op hun behoeften. Service gaat ook steeds een belangrijkere rol spelen. Ondernemingen die goed op trends kunnen inspelen hebben daarom een concurrentievoordeel.
Consumenten rekenen in toenemende mate op vernieuwing van producten. Hierdoor word de product levenscyclus kleiner. Ondernemingen moeten op de hoogte blijven van trends in hun bedrijfstak en consumentengedrag. Ook seizoen en klimaat hebben invloed op de vraag. Zij behoren tot de toevalsfactoren die de concurrentiepositie van bedrijven beïnvloeden. Overheidsmaatregelen kunnen invloed op het bestedingspatroon uitoefenen.
Het verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid kan worden laten zien met de vraagcurve. Dit verband word ook wel de vraagfunctie genoemd. Wanneer je deze in een grafiek zet komt de prijs op de verticale as en de gevraagde hoeveelheid op de horizontale as. Een prijsdaling kan het verdringing van substituut-producten tot gevolg hebben = Het substituut effect. De koopkracht van het inkomen is door prijsdaling toegenomen. Dit noemt men het inkomenseffect van prijsverandering.
Prijselasticiteit van de vraag: %verandering gevraagde hoeveelheid
% verandering in prijs
Elastisch = groter dan -1 of 1
Inelastisch = tussen 0 en -1 (De relatieve verandering van de hoeveelheid is kleiner dan de verandering van prijs)
Bij kleine ondernemingen is de vraagcurve vaak elastisch. Ondernemers die met een inelastische vraag te maken hebben zullen hun omzet zien toenemen als gevolg van een prijsstijging. De verandering van omzet is (ongeveer) gelijk aan de som van de prijs- en hoeveelheidverandering. De vraagcurve kan verschuiven door verandering van behoeften. Deze word vaak veroorzaakt door trends.
Het verband tussen de afzet van een product en de prijs van een ander product is weer te geven met behulp van de kruislingse prijselasticiteit. =
%vraag naar goed Y
% prijs van goed X
Deze kan positief, 0 en negatief zijn. Positief: vraag naar een product neemt toe als de prijs van een ander product stijgt. Hierbij spreken we van substitutie goederen. Negatief: Vraag daalt wanneer prijs stijgt. = Complementaire goederen. 0 = Producten zijn onafhankelijk van elkaar.
Inkomenselasticiteit = %verandering gevraagde hoeveelheid / % verandering van het inkomen
Bij een waarde van minder dan 1 is de verandering van de vraag kleiner dan het inkomen. (groter dan 1 = gevraagde hoeveelheid neemt sterker toe dan het inkomen = bij luxegoederen)
Negatieve waarde van inkomenselasticiteit: Bij een stijging van het inkomen zullen de uitgaven aan het goed dalen. Dit noemt men inferieure goederen. De inkomenselasticiteit van veel goederen zal bij het toenemen van de welvaart dalen.