Als we aannemen dat alle transacties tegen betaling plaatsvinden, moet de geldsroom gelijk zijn aan de goederenstroom hierdoor krijg je de formule:
M x V = P x T
M x V
Dit is de geldstroom
P x T
Dit is de goederenstroom.
Geldstroom.
Monetaire economie: Wetenschap die zich richt op de rol van geld in de economie.
M = Money; de maatschappelijke geldhoeveelheid
V = Velocity; de omloopsnelheid van het geld.
Goederenstroom.
Reële economie: Hierbij gaat het om de bestudering van internationale goederen- en dienstenstromen
P = Price; een maatstaf voor het algemeen prijspeil (gemiddeld prijsniveau)
T = Trade; de goederen transacties; alle transacties in een bepaalde periode en is hierdoor groter dan het reële nationaal inkomen.
Maatschappelijke geldhoeveelheid: dit wordt ook wel primaire geldhoeveelheid of primaire liquiditeitenmassa genoemd en is afgekort M1. Dit is al het chartale en girale geld dat in handen is van de burgers en ondernemingen met uitzondering van de geldscheppende banken. Dus de in omloop zijnde bankbiljetten en munten en tegoeden die onmiddellijk in contanten kunnen worden omgewisseld of die kunnen worden gebruikte voor girale betalingen. Chartaal geld is ook wel stoffelijk geld, de munten en bankbiljetten en het giraal geld is ook wel het onstoffelijk geld. onmiddellijk opeisbare tegoeden bij geldscheppende banken waarover door opvragen of overschrijving kan worden beschikt.
Gemiddelde omloopsnelheid: het aantal keren dat een euro gemiddeld van hand tot hand gaat in een jaar.
Met betrekking tot de geld stroom zijn er 3 mogelijkheden:
- Monetaire evenwicht hierbij zijn M en V gelijk.
De geldschepping + ontpotting is gelijk aan de geldvernietiging + oppotting.
De geldstroom is constant. - Monetaire inflatie hierbij neemt M en V toe.
De som van de geldschepping en de ontpotting is groter dan de som van de geldvernietiging en oppotting.
De geldstroom is groter geworden, als er meer geld in de economische kringloop komt. - Monetaire deflatie hierbij neemt M en V af.
De som van de geldschepping en de ontpotting is kleiner dan de som van de geldvernietiging en oppotting.
De geldstroom is kleiner geworden als er dus minder geld in de economische kringloop komt.
Geldschepping is als banken kredieten verstrekken in rekening courant aan hun klanten.
Geldvernietiging is iedere handeling die de maatschappelijke geldhoeveelheid doet afnemen.
Ontpotting is het geld ‘overhevelen van de inactieve kas naar de actieve kas. het gebruik van kasmiddelen die zich tot dan toe in de zogeheten inactieve kassen bevonden. Dit opgepotte geld komt dan in de economische kringloop. Hierdoor neemt de gemiddelde omloopsnelheid van het geld toe. Eenvoudiger: geld dat men in reserve heeft gehouden gaat nu weer worden besteed.
Oppotting is het geld ‘overhevelen van de actieve kas naar de inactieve kas.
Dus simpel gezegd:
De geldhoeveelheid kan door geldschepping (M↑) of geldvernietiging (M↓) veranderen.
De omloopsnelheid (V) kan door ontpotting (V↑) of oppotting (V↓) veranderen.
Geldschepping en geldvernietiging bij onderbesteding en overbesteding.
Onderbesteding is als de vraag kleiner is dan de productiecapaciteit, er is sprake van conjuncturele werkloosheid. Er hoeft namelijk minder gemaakt worden en heeft men minder personeel nodig.
Overbesteding is als de vraag is groter dan de productiecapaciteit, er is dan sprake van bestedingsdeflatie en een overspannen arbeidsmarkt. De vraag naar arbeid overtreft het beschikbare aanbod van arbeid.
-
Door geldschepping (M↑) bij onderbesteding zal de vraag naar goederen en daarmee het aantal transacties stijgen (T↑). De werkgelegenheid neemt toe en de conjuncturele werkloosheid zal afnemen.
-
Door geldschepping (M↑) bij overbesteding zal de vraag naar goederen stijgen, maar de productie kan niet verder stijgen. Hierdoor zal er bestedingsinflatie optreden (P↑).
-
Door geldvernietiging (M↓) bij onderbesteding zal de vraag naar goederen en daarmee het aantal transacties dalen (T↓). De werkgelegenheid neemt af en de conjuncturele werkloosheid zal verder toenemen.
-
Door geldvernietiging (M↓) bij overbesteding zal de vraag naar goederen dalen. De bestedingsinflatie zal verminderen en er kan zelfs een daling van de prijzen (deflatie) optreden (P↓).
Dus in een situatie van onderbesteding is het wenselijk de geldschepping te bevorderen (de conjuncturele werkloosheid zal afnemen) en in een situatie van overbesteding is het wenselijk de geldschepping af te remmen (de bestedingsinflatie zal verminderen).
Overzichtelijk ziet dit er dan in totaal als volgt uit:
A geldschepping (M omhoog)
-
bij onderbesteding M↑ × V = P × T↑
-
bij overbesteding M↑ × V = P↑ × T
B geldvernietiging (M omlaag)
- bij onderbesteding M↓ × V = P × T↓
- bij overbesteding M↓ × V = P↓ × T
C ontpotting (V omhoog)
- bij onderbesteding M × V↑ = P × T↑
- bij overbesteding M × V↑ = P↑ × T
D oppotting (V omlaag)
- bij onderbesteding M × V↓ = P × T↓
- bij overbesteding M × V↓ = P↓ × T