De wetenschappelijke naam van het konijn is Oryctolagus cuniculus. Het konijn is een zogenaamd monotypisch geslacht, dit betekend dat er maar één soort van is. Alle konijnen op de hele wereld behoren dus, ondanks de grote onderlinge verschillen tussen de verschillende rassen, tot één en dezelfde soort. De verklaring hiervoor is dat het konijn van nature alleen op het Iberisch schiereiland (Spanje* en Portugal) voorkwam. Ze zijn vervolgens hiervandaan door de Romeinen meegenomen en verspreid over heel Europa. Ondanks hun opvallende snijtanden zijn konijnen geen knaagdieren** maar behoren ze tot de orde der haasachtigen. Konijnen worden gemiddeld zo’n 9 jaar oud.
* Spanje heeft zijn naam te danken aan het konijn. Toen de Phoeniciërs rond de 11e eeuw v.Chr. het Iberisch Schiereiland bereikten, troffen ze daar veel konijnen aan. Omdat zij de dieren erg vonden lijken op de voor hen beter bekende klipdassen, gaven ze de streek de naam ‘i-saphan-im’, het land der klipdassen. Deze naam is later door de Romeinen verbasterd tot ‘Hispania’.
**Knaagdieren hebben in hun bovenkaak maar 2 snijtanden en konijnen 4.
Kenmerken:
Het meest kenmerkende van het konijn zijn grote, rechtopstaande*** oren. Het wilde konijn lijkt, met zijn bruine kleur, op het eerste gezicht veel op de haas maar toch zijn er een aantal kleine en grote verschillen. De kleine verschillen zitten vooral in het uiterlijk. Ten eerste heeft een wild konijn kortere achterpoten als een haas en ten tweede is de buik van het wilde konijn veel lichter en is de onderkant van zijn poten en zijn staart zelfs wit. Bij de tamme konijnen zijn het vooral de verschillen in kleur waardoor je meteen ziet dat het een konijn is en geen haas. Een haas is namelijk altijd egaal van kleur terwijl tamme konijnen naast egaal van kleur ook meerkleurig in mooie patronen of vlekken kunnen .
***Slechts een aantal gefokte konijnenrassen hebben oren die naar beneden hangen. In de natuur komt dit echter niet voor omdat ze, door hun minder scherpe gehoor, heel snel ten prooi zouden vallen aan een roofdier.
Afwijkende kenmerken van tamme konijnen:
Wilde konijnen zijn qua kleur, lichaamsbouw en grootte (zo’n 1,5 à 2 kilo) volledig aangepast aan hun leefomgeving. Tamme konijnen zijn er echter, door het gerichtfokken door mensen, in de gekste kleuren en maten. Hierdoor zijn er, zowel egaal van kleur als in mooie patronen, tamme konijnen in allerlei kleuren zoals, bruin, roestbruin, wit, blauw, zwart, grijs, agouti, enzovoorts. Ook het formaat van het tamme konijn variërt heel erg per ras. De kleinste konijnen, de dwergkonijnen, wegen maar net 1 kilo terwijl de allergrootste konijnen, de Vlaamse Reus, meer dan 8 kilo zwaar kunnen worden. De meeste tamme konijnen zijn kortharig maar een aantal, waaronder het bekende Angrorakonijn, hebben een snelgroeiende langharige vacht.
Nota bene:
Ik behandel alleen de leefwijze van het wilde konijn, hierna kortweg konijn genoemd. De leefwijze van een tam konijn wordt namelijk niet bepaald door het konijn maar door degene die hem gevangen houdt.
Eetwijze van het konijn:
Het konijn eet alleen plantaardig voedsel en is hierin niet kieskeurig, alles waar hij niet ziek van wordt eet hij. Omdat het konijn zijn voedsel niet in één keer verteerd eet hij, indien nodig, de keutels direct uit zijn poeperd nog een keer op. Zo verteerd hij zijn voedsel in twee fasen. Pas als de keutels volledig verteerd zijn laat hij ze liggen.
Leefwijze:
Konijnen leven, meestentijds onder de grond, in grote groepen, verdeeld in subgroepjes van zo’n 4 mannetjes en zo’n 6 vrouwtjes, samen in een straal van maximaal 400 meter in en rond grote gangenstelsels, die ze graven in heuvels en duinen. Ze komen meestal alleen tijdens de schemering uit hun holen om te eten en als er gevaar dreigt waarschuwen ze elkaar door te stampen met hun achterpoten waarna ze met een snelheid van zo’n 55 km/uur hun hol in vluchten.
De voortplanting van het konijn:
Een vrouwtjeskonijn heeft geen vruchtbaarheidscyclus maar haar eisprong wordt in gang gezet door de paring. Zodra ze gepaard heeft ontspringt er een eitje. Hierdoor resulteren bijna alle paringen in een zwangerschap. Uit lang niet alle zwangerschappen worden echter jongen geboren. Als de leefomstandigheden niet goed zijn en het vrouwtjeskonijn door voedselschaarste tekort eiwitten binnenkrijgt kunnen de vruchtbeginselen na 12 dagen door de baarmoederwand opgezogen en volledig opgelost worden. Hierdoor krijgen konijnen in het wild meestal alleen jongen tussen maart en augustus. Als de zwangerschap zich wel doorzet duurt deze 28 tot 31 dagen. Een paar uur nadat de jongen geboren zijn kan het vrouwtje al weer bevrucht worden. Ze kan dus om de 30 dagen nieuwe jongen werpen.
Verzorging van de jongen:
Het vrouwtjes konijn baart haar jongen onderin een aparte nestkamer op zo’n 2 meter in de grond. De jongen wegen bij de geboorte 30 tot 35 gram en zijn de eerste 10 dagen nog blind. Na de geboorte laat de moeder ze alleen achter in het hol en dekt de uitgang af met mos en gras. Daarna opent de moeder gedurende 28 dagen, slecht één keer per dag het hol om ze te zogen Het zogen duurt meestal zo’n 5 minuten, waarna zij het hol weer afsluit en de jongen alleen laat. Na 28 dagen komen de jongen naar buiten en na 4 maanden kunnen de vrouwtjes zelf al weer zwanger worden.