blog placeholder

Heb je wel eens gehoord van een kikkertje dat zichzelf kan opblazen? Vast niet. Aan dit feitje heeft hij zijn opmerkelijke naam te danken. In dit artikel kun je meer informatie vinden over dit aparte schepsel en zelf beoordelen in hoeverre de naam toepasselijk is.

Latijnse naam: Breviceps adspersus Lengte: 3 tot 5,5 cm

Gewicht: Tot 6 gram

Eieren: Relatief weinig (40)

Beschreven: 1882 (Peters)

Status: Niet bedreigd

Vindplaats: Zuid-Afrika/Angola/Namibië/Zambia

Familie: Breviciptidae

Ondersoorten: 16

 

Uiterlijk

De blaasoppie is een opmerkelijk corpulente kikker met een gedrongen lichaam. Door zijn dikbuikigheid kan deze kikker niet springen en daarom kruipt hij slechts langzaam voort. De kikker heeft een korte snuit en stevige, kleine pootjes. Zijn rug is bedekt met wrattige knobbels. De kleur van de blaasoppie kan erg variëren. Meestal is de blaasoppie donkerbruin gekleurd en heeft hij een grijskleurige buik.

Levenswijze

De blaasoppie is goed in het graven van een hol in losse grond. Dit doet hij met zijn achterpoten. Hij komt zelden boven de grond. Overdag verstopt de blaasoppie zich in zijn zelf gegraven hol. Waar de grond te hard is schuilt de blaasoppie bijv. in een leegstaand muizenhol. ’s Avonds gaat hij op zoek naar voedsel. Ook met vochtig weer, bijvoorbeeld als het regent komt de blaasoppie boven de grond. Vandaar zijn andere naam: Regenkikker. De kikker kan met zijn kleine achterpoten namelijk niet zwemmen en zou verdrinken in te diep water in tegenstelling tot vele andere kikkers die hun leven grotendeels in het water doorbrengen.

Ter verdediging kan de blaasoppie zijn lichaam vol laten lopen met lucht waardoor het uitzet. Hierdoor komt het lichaam vast te zitten in holen en spleten en lijkt dan op een ballonnetje met pootjes. Roofdieren kunnen hem zo niet te pakken nemen.

Leefgebied en voedsel

De blaasoppie komt vooral voor in savannes in het zuiden van het continent Afrika. Het weer moet niet te droog en niet te vochtig zijn.

Het voedsel van de blaasoppie bestaat uit kleine ongewervelde dieren. Voorbeelden hiervan zijn verschillende insecten (spinnen/mieren), wormen of termieten. Insecten kunnen beter niet te groot zijn, anders zijn de rollen omgekeerd!

Voortplanting

Het mannetje maakt sjirpende geluiden om een vrouwtje te lokken. De paring vindt plaats op het land. De relatief grote eitjes worden gelegd in een klein, vochtig holletje. De weinige eieren zijn door een dikke gelei omsloten en liggen als een compacte massa in het hol. Opmerkelijk aan de eieren is dat de larven zich ontwikkelen in het ei tot een stadium waarin ze hun kieuwen verliezen en dus niet als kikkervisjes het ei uitkomen. De metamorfose vindt dus plaats in het ei zelf. De jongen komen als volgroeide kikkertjes uit de eitjes. Hierdoor hebben ze een grote voorsprong in ontwikkeling op andere kikkers.